zaterdag 26 december 2009

Baby Born

Het is even wennen om kerstbomen met kunstsneeuw, lichtjes, besneeuwde slingers, nep-sneeuwpoppen en kerstmannen gekleed voor de noordpool te zien in deze bloedhete contreien. Ze vloeken met de zon, de zee, het strand en mensen op slippers. De Midden-Amerikanen hebben 'onze' kerstversieringen één op één overgenomen. Kerstmis is sneeuw en kou, ook daar waar het kwik nooit onder de 25 graden daalt. Deze attributen hier zien, versterkt het besef dat kerst nog immer verwijst naar het heidens Germaanse zonnewende feest, met als belangrijkste symbool de zeer onchristelijke kerstboom.

In de kleine kerk in Moyagalpa staat de boom desalniettemin gebroederlijk naast een kerststal met het kindeke Jezus als belangrijkste blikvanger. Mijn gezelschap deze kerstavond gelooft in het opperwezen en wil de mis bijwonen. Ik stem in onder de voorwaarde dat ik niet hoef te bidden of te zingen.

Europese kerken hebben een zeer specifieke geur, ze ruiken naar steen en vocht. Een zware, plechtige geur. Midden-Amerikaanse kerken zijn open en licht met grote gaten in plaats van ramen en ruiken dus naar niets. De bel die het begin van de dienst aankondigt klinkt als een brandalarm. Geen diep 'ding dong', maar een snel, blikkerig 'ting ting ting ting ting'. We staan op en verruilen onze plek op de schommels van het speeltuintje voor een kerkbank.

De vrouw die Maria speelt in de kerstoptocht kijkt schuchter en verlegen. Ze draagt een plastic pop in haar armen de kerk in: onze heiland, made in China. Jozef grijnst breed. Hij is donker en draagt een hoofddoek en ziet eruit als een Egyptische kamelendrijver. Achter Jozef en Maria volgt de rest van de cast van het kerstverhaal. De drie wijzen uit het oosten zijn slechts met z'n tweeën en lijken me dronken. Ik heb onreine gedachten over één van de engeltjes.

De priester komt binnen in een wolk van traditionele wierook. Als hij plaatsneemt op de preekstoel wordt er een ventilator op hem gericht. Zodoende wappert zijn witte gewaad continu, wat de dramatiek van de Spaanse preek ten goede komt. Het gaat te snel voor me om het te verstaan, maar ik herken het Onze Vader en omdat de congregatie op alle juiste momenten 'amen' en andere zinnen van adoratie uitroept, vermoed ik dat de dienst vrij standaard is.

De mis wordt begeleid door een zingend duo met keyboard. Ze doen denken aan de duo's die je in de bar van Europese hotels van de middenklasse kan vinden. Na elk gebed zetten ze een kerstlied in. Het keyboard verzorgt elektronische klanken die je terugbrengen naar de jaren '80. Er wordt meegeklapt, wie de woorden kent, zingt. Naast me wordt geheupwiegd.

Als het kerkzakje langskomt doneer ik twintig cordoba voor de instandhouding van de verering van de schepper. De priester wappert met de wierook over een beker met ouwels. Als hij plaats neemt in het middenpad vormen de aanwezigen een rij om het lichaam van Christus te mogen ontvangen. Ik heb 'het eten van ouwels' niet in mijn lijst van bezwaren opgenomen, maar het spreekt voor zich dat ik niet in de rij ga staan. Mijn gezelschap doet dat wel. De oudere Nicaraguaanse vrouw waarmee we de kerkbank delen, kijkt bezorgd als ik niet opsta. 'Geen probleem, zij eet voor ons beiden', zeg ik.

Maar zelfs mijn begeleidster haakt af voor het eigenaardige slotstuk van de mis. Maria staat op en overhandigt de pop aan de priester. De kerkgangers vormen opnieuw een rij. Ditmaal om het kindeke Jezus te kussen. Het keyboard-duo zet 'Feliz Navidad' in. Ik heb de neiging in mijn ogen te wrijven. Hier staat een volwassen man met een plastic babypop in zijn armen en een kleine honderd mensen die het ding willen zoenen. Ik realiseer me nu dat Nicaraguaanse katholieken het geloof heel letterlijk en fysiek beleven. Ze geloven dat een stukje van de verlosser is neergedaald in het plastic. Een man sluit zijn ogen en laat zijn mond lang rusten op het speelgoed. Voor hem is het alsof hij de heiland zelf beroerd.

woensdag 23 december 2009

Reisberichten (V)

17 december, 18:25 uur

Vanochtend heb ik een taxichauffeur tweehonderd dollar gegeven. Daar was een goede reden voor. Bahia Drake heeft geen bank en geen pinautomaat, maar daar had jullie correspondent natuurlijk geen rekening mee gehouden. Zodoende was het budget deze week krap en moest er een list verzonnen worden om toch een paar excursies te kunnen doen. Mijn gids Oscar suggereerde dat ik bij vertrek uit Bahia Drake een bevriende taxichauffeur genaamd Pedro opzocht in Sierpe. Pedro zou me dan naar een pinautomaat in Palmar Norte rijden en zorgen dat het geld bij Oscar terecht kwam.

Zo gezegd, zo gedaan. Oscars vertrouwen in Pedro, maar vooral in mijn persoontje, herstelt het vertrouwen in de mensheid weer enigszins.

De excursies waren overigens fenomaal. Eerst zes uur op zoek naar apen en ander natuurschoon in het oerwoud van Corcovado (vier soorten gezien: kapucijn, brulaap, 'spidermonkey' en 'squirrelmonkey') en de volgende dag dolfijnen kijken op zee en snorkelen tussen de zeeschildpadden en haaien.

18 december, 17:20 uur

San José is geen plek waar je vijf dagen wil blijven hangen. Vandaag bij drie verschillende busmaatschappijen een kaartje voor een rechtstreekse bus naar Nicaragua geprobeerd te kopen. De eerste beschikbare plek: op de 23ste! Dus is het tijd voor plan B, wat inhoudt dat ik met lokale bussen naar de grens trek. Het betekent ook dat ik een nacht zal doorbrengen in Liberia, een slaperig stadje op twee uur van de grensovergang.

Ander nieuws: ik ben m'n schoenen kwijt. Geen idee waar ik ze verloren ben, wellicht zijn ze gejat. Daarnaast is m'n camera kapot. Ik was vergeten dat hij in broekzak zat terwijl ik door een rivier waadde in Corcovado. Het mobieltje en het 'inlog-apparaatje-voor-internetbankieren' zijn al eerder gesneuveld. Mijn theorie is dat ik dermate geconcentreerd ben op het veilig en heel houden van mijn laptop, dat er een zekere laksheid is opgetreden jegens het welzijn van mijn andere bezittingen.

21 december, 21:43 uur

Ik ben compleet afgepeigerd. Het is geen bijster slim idee om tezamen met tienduizenden Nicaraguanen die met kerst thuis willen zijn, de grens tussen Costa Rica en Nicaragua over te steken. Wat een chaos, wat een drukte, wat een rijen. Misschien wijd ik er nog een apart stukje aan. Inmiddels aanbeland op Ometepe, een bi-vulkanisch eiland in het midden van een meer. Hier blijf ik tot na nieuwjaar.

22 december, 23:20 uur

Twee bier, vier vodka-jus, drie rum, één cola en een thee voor het equivalent van elf dollar. Nicaragua heeft zo zijn pluspunten.

23 december, 17:07 uur

Allemaal fijne kerstdagen gewenst.

Bakvis van veertig

Pavy komt uit Zweden. Ze zit al de hele avond te loeren naar Costa Ricaanse jongens en nu heeft ze beet. De jongen fluistert aalgladde en mierzoete woorden en wil haar mee naar huis nemen. Pavy is maar liefst veertien jaar ouder dan ik, maar wil desalniettemin van me weten of ik het veilig acht. 'Het is helemaal jouw beslissing', zeg ik. 'Het lijkt me wel een goede jongen.' Ze kijkt naar haar verovering als een verliefde puber.

Ze wikt en weegt. 'Hij zegt dat hij van me houdt, maar daar trap ik niet in hoor. Ik ben geen meisje meer.' 'Het hoort bij het spel', zeg ik quasi-verveeld . 'Ja precies, het spel!'. Pavy knikt driftig en zuigt zenuwachtig aan haar sigaret. Ik vraag of ze een zaklamp heeft en de weg naar het hotel weet te vinden. Dan verlaten ze de bar.

Om vier uur 's ochtends hoor ik de voordeur dichtslaan. Gelukkig, Pavy is thuis.

zondag 20 december 2009

Enkele reis

De dood heb ik niet gezien op de Cerro Muerte. Vlak erna wel. De 'doodsberg' is de op één na hoogste top van Costa Rica. Komend vanuit het zuiden dient de reus bedwongen te worden om hoofdstad San José te bereiken. Ik doe mijn ogen dicht en probeer te slapen terwijl de bus met hoge snelheid de haarspeldbochten neemt. Er zit niets anders op dan te vertrouwen op de buschauffeur, die op zijn beurt weer vertrouwt op de bescherming van de Heer – vrijwel elke chauffeur heeft een beeltenis van Jezus of een kruis in zijn bus hangen.

Ik word wakker van het geluid van raampjes die worden opengeschoven. We hebben het dal bereikt, de kou is uit de lucht, verkoelende rijwind is gewenst. Het kwetterende adhd-kind voor me, laat voor de vijfde keer zijn stoel plots naar achteren zakken, waarmee hij mijn benen – die toch al te lijden hebben onder een gebrek aan ruimte – zowat verbrijzeld. Normaal gesproken zijn Costa Ricaanse kinderen een stuk beleefder dan hun Nederlandse leeftijdsgenootjes, maar deze snotneus is een uitzondering.

Hij draait zich om als ik op zijn schouder tik, zijn moeder praat aan de overkant van het gangpad in een mobiele telefoon. Ik kijk hem indringend aan zeg in het Nederlands: 'Mijn eerste huisdier was een goudvis en hij heette Flipper'. Het jong heeft geen idee wat ik gezegd heb, maar het kan niet veel goeds zijn. Hij knikt heftig en gaat weer zitten. De boodschap is aangekomen: van de stoel afblijven of die gekke buitenlander doet me wat aan.

Ik kan het kind niks kwalijk nemen als hij even later op zijn stoel gaat staan en heftig gesticulerend 'ongeluk! ongeluk!' schreeuwt. We zijn in de buitenwijken van San José aanbeland. In de berm staat een auto, de voorkant volkomen in de kreukels. Dan zien we het andere betrokken voertuig, een lichte motorfiets, en komt de realisatie dat de klap buitengewoon hard geweest moet zijn. Naast de motor ligt een jongeman met ontbloot bovenlijf, zijn shirt is over zijn gezicht gelegd. 'Ai, es muerte!', zegt de moeder vol afschuw, nog steeds met de telefoon aan het oor.

Het jochie is voor het eerst stil. Er kruipt een rilling over mijn ruggengraat. Ik kijk naar het Jezus-beeldje op de voorruit en vraag me af of Flipper in de vissenhemel is.

zaterdag 12 december 2009

Zeven-omhoog

Ze bestelt een cola voor zichzelf en een 7-up voor mij. Alleen zegt ze geen 'seven-up', maar 'siète-arriba'. De dames achter de bar van de bioscoop proesten van het lachen. Ze wordt rood. 'Wie haalt het nu in z'n hoofd om 7-up te vertalen?', denk ik en met een grijns van oor tot oor omarm ik haar en kus haar nek, terwijl ik de bardames – bij wie nog steeds de tranen in de ogen staan – een knipoog geef.

Later die avond zeg ik dat het 'siète-arriba' - incident veel verklapt over haar karakter. Ze daagt me uit dat toe lichten. 'Het laat zien dat je leergierig bent en toegewijd', zeg ik. 'Dat je niet bang bent. Niet bang om een vreemde taal in de praktijk te gebruiken, niet bang om fouten te maken. Je wilt het anderen makkelijker maken door 7-up te vertalen, waaruit blijkt dat je sociaal bent. Maar het verraadt ook dat je soms naïef bent, naïef genoeg om te denken dat de wereld nog niet zo geglobaliseerd is dat iedereen gewoon 'seven-up' zegt.'

Ik heb geen enkel bezwaar om mensen die ik minder dan een week ken, te vertellen wie ze zijn.

Het is vertederend. Net als die keren dat ze de auto in de verkeerde versnelling zette – thuis heeft ze een automaat – en toen ze bijna de keuken in de fik stak; ze draaide eerst het gas open en wachtte toen een eeuwigheid voordat ze de lucifer ernaartoe bracht – thuis heeft ze een automaat.

Ze wil niet vertederend zijn. Als ze mocht kiezen tussen lief meisje en femme fatale, koos ze het laatste. Ze is naar Panama gekomen om het dorp van vijfhonderd inwoners in het koude noorden van Canada achter te laten, maar sommige veranderingen hebben tijd nodig. Als ze beteuterd kijkt, gooi ik er een cliché tegenaan: 'het mooiste wat je kan worden is jezelf, lieverd.'

Er valt een deken van droefenis over me heen, wanneer ik bedenk dat ik er niet zal zijn om dat moment mee te maken.

Reisberichten (IV)

8 december, 20:48 uur

Het plan was om Boquete gisteren te verlaten. De groep vrijwilligers die me een beetje geadopteerd heeft, oordeelde echter dat dat geen optie was. Het zijn idealisten – maar leuke idealisten – die het continu hebben over 'iets teruggeven aan de samenleving'. Het is hun mantra. Vandaag is het moederdag en dan is iedereen hier vrij. Dus zijn de scholen waar de vrijwilligers Engelse les geven, gesloten. Wat kun je doen om ook vandaag terug te geven aan de samenleving? Juist, dan maak je een muurschildering met thema's uit de historie van Boquete. Mijn aanwezigheid, zo zei het alfavrouwtje van de vrijwilligersroedel, was essentieel. 'We hebben een grote, sterke jongen als jou nodig'. 'Je weet hoe je een man moet overhalen, jongedame.'

Natuurlijk waren er veel te veel vrijwilligers komen opdagen en zodoende stonden we met zes man een stuk muur van vier bij vier meter in de grondverf te zetten. Dat duurde ongeveer een half uur. Daarna was het werk klaar en kondigde de kunstenares van het stel aan, de rest van de middag nodig te hebben voor het ontwerp. 'Blijf je nog een dag, om het af te maken?', willen ze weten.

De samenleving heeft me tien zalige dagen gegeven, ik heb haar terugbetaald met grondverf. We staan quitte.

9 december, 18:25 uur

Het was weer een bijzondere tocht van Boquete naar Bahia Drake op het Costa Ricaanse Osa-schiereiland. Osa wordt bijna geheel ingenomen door het oerwoud van Corcovado, de nederzettingen op het schiereiland zijn daarom nogal geïsoleerd – er is hier bijvoorbeeld geen bank of pinautomaat. Vanaf Panama zou het makkelijker zijn geweest om naar Puerto Jimenez te gaan, maar Bahia Drake sprak me meer aan.

De eerste bus van de dag bracht me van Boquete naar David, waar ik een soepele aansluiting had op de bus naar de grens bij Paso Canoas. Daarna werd het lastiger. In Paso Canoas ontstond een discussie tussen buschauffeurs of het überhaupt nog mogelijk was om vandaag in Bahia Drake te geraken. Ik begreep niet helemaal of het te laat was, of de weg slecht begaanbaar, of beide, maar de consensus was: jij gaat vandaag niet meer per bus naar Bahia Drake.

Dus stapte ik in een taxi met de intentie te overnachten in het nabijgelegen Neily. De taxichauffeur dacht echter dat een vriend met een four-wheel-drive taxi me wel naar Drake kon brengen. Halverwege deze rit stopten we bij een taxistandplaats waar dezelfde discussie volgde als eerder met de buschauffeurs. De consensus: jij gaat vandaag niet meer over land naar Bahia Drake.

Wat restte was de optie om naar Sierpe te rijden en aldaar per bootje naar Drake te gaan. Helaas moest ik in Sierpe anderhalf uur wachten en zodoende was het al bijna donker toen we in Drake strandden – letterlijk; probeer eens in de branding twee rugzakken van boord te tillen en ze ook nog droog te houden, dat is geen sinecure.

11 december, 10:10 uur

Als jullie eens konden zien wat ik zie. Mijn onderkomen in Bahia Drake bevindt zich op een heuvel en het uitzicht is ….. Tja. Ik zal jullie de steekwoorden geven, want een beschrijving door mij doet geen recht aan het plaatje. Schilder je eigen vergezicht maar. Veranda. Baai. Blauw. Lucht. Scheepjes. Zon. Horizon. Groen. Meer groen. Tuin. Planten. Exotisch. Blauwe vlinder, zo groot als mijn hand. Warm. Golven. Kabbelen. Rotsen. Geluid. Brulapen. Eindeloos. Verlaten. Heuvels. Donkergroen. Oerwoud. Koffie.

Ik ben jong en het leven is goed.

Koning ad-interim

Rob drukt het gaspedaal tegen de vloer. De Jeep knalt de laatste heuvel op. 'Anders komen we niet boven', zegt hij. We zijn op weg naar het huis van Frank en Jenny hoog in de bergen boven Boquete. Jenny was in haar werkzame leven dokter en Frank advocaat. Nu genieten ze hun pensioen, zoals zoveel Amerikanen, in Boquete. We weten dat we het rijke echtpaar niet thuis zullen treffen, ze zijn op een cruise en Rob past op het huis. Hij is, zoals ze dat hier noemen, de 'housesitter'.

Boquete is de speeltuin van twee groepen buitenlanders: de gepensioneerden die stukken bos laten wegkappen voor hun paleisjes op de flanken van de berg en de backpackers, die zich doorgaans genoodzaakt zien een kamer te delen met zeven anderen in een krakkemikkig hotel. Housesitting brengt de twee groepen bij elkaar. Zouden de huiseigenaren hun bezit onbewoond laten tijdens periodes van afwezigheid, dan kun je er vergif op innemen dat de flatscreen-TV en de Bose-geluidsinstallatie bij terugkomst ontvreemd zijn. De buren wonen twee kilometer verderop, een dief heeft alle tijd van de wereld om zijn gang te gaan.

De koplampen van de Jeep dansen over de onverharde weg. Met een gewone auto moet je dit niet proberen. We hebben het afgelopen half uur zo'n duizend hoogtemeters overwonnen. Diep beneden zien we de lichten van Boquete, dat op zestienhonderd meter hoogte ligt. Uit het donker verschijnt een zachtgeel huis met een grote stenen veranda.

'Wacht maar tot je morgen het uitzicht ziet', zegt Rob, terwijl ik een rondleiding krijg door het huis met zijn hoge plafonds en kunst aan de muren. Rob slaapt op een kingsize waterbed in de master bedroom. Ik moet het doen met een queensize in het gastenverblijf, maar heb wel een eigen badkamer met jacuzzi, dus het is te billijken.

Rob loog niet over het uitzicht. We zitten zo hoog dat niets het zicht blokkeert. Ik eet mijn eieren met een hele provincie van Panama aan mijn voeten, op heldere dagen kun je van hier zowel de Atlantische als de Stille Oceaan zien.

Die avond drinken we op de veranda met tussen ons in twee biefstukken op de gasbarbecue. Ik heb pasta gemaakt in de meest ruime en gebruiksvriendelijke keuken die ik ooit heb gezien. Frank heeft Rob gezegd niet terughoudend te zijn in het nuttigen van de drankvoorraad, dus de fles Absolut-vodka gaat leeg. Af en toe loop ik naar de koelkast, die mijn glas bijvult met ijs als ik op een knopje druk. Cat Stevens zingt ons digitaal toe vanuit de geluidsinstallatie met harde schijf die honderden albums bevat.

Morgen komen Frank en Jenny terug. Vanavond genieten we van onze geleende rijkdom, vanavond zijn we de koningen van de berg.

zondag 6 december 2009

Terug naar de schoolbanken

Op de lijn Boquete – David worden oude Amerikaanse schoolbussen ingezet: de bekende gele bakbeesten. Direct nadat de afgedankte schoolbussen in Panama aankomen, beginnen ze hun tweede leven als vervoerder van volwassenen. De cosmetische transformatie van schoolbus naar lijnbus gaat geleidelijker. Sommige bussen hebben een nieuwe – en zeer bonte – kleurstelling gekregen, andere zijn nog geel en dragen nog altijd de aanduiding 'schoolbus'.

Het is de tweede dag van een week Spaanse les. De ironie dat een schoolbus – ook al is het dan een gepensioneerde – me naar het schooltje op vijf kilometer van Boquete brengt, ontgaat me niet. Het is een korte rit, dus ik blijf staan en kijk naar buiten. De bergen zijn van een matter groen dan de heuvels die ik tot nu toe gezien heb. Hier geen donkergroene vochtige jungle, dicht, exotisch en ondoordringbaar en zeer vijandig jegens de mens. Daarvoor zitten we te hoog. De begroeiing is open, je ziet de grijze stammen van de bomen op de flanken en her en der is een grasveld zichtbaar. Het is een vriendelijk plaatje. Veel dennen en andere naaldbomen ook; de versieringen voor de naderende kerst zien er niet zo misplaatst uit als elders in Panama.

Bergdorpen hebben iets puriteins over zich. Het zijn schone, ordelijke plekken. De corrupte buitenwereld is ver weg. Er waait altijd een frisse wind om verhitte hoofden te koelen. Je hebt het idee gezonder te worden door er simpelweg te zijn. Het water uit de kraan in mijn hotelkamer is net zo koud en schoon als dat van de kolkende Rio Caldera die het dorp in tweeën deelt. Zowel gepensioneerden als backpackers komen hier uitblazen.

De monastiek bevalt me. Ver weg van de zweterige zondigheid van Cahuita en Boca's del Toro lijkt dit een goede plek om eens wat werk te verzetten; lessen Spaans in de ochtend, schrijven in de middag, twee welverdiende bieren bij het avondeten en dan vroeg naar bed. Ergens weet ik al dat dit ijdele hoop is, maar voorlopig houd ik vast aan de illusie.

Onder mijn rechterarm heb ik een rol papier: mijn huiswerk. Het zijn simpele oefeningen: 'vul de juiste vorm van het werkwoord in op de open plekken in onderstaande conversatie tussen Jorge en Miguel.' Net zoals je ze vroeger voor Frans of Duits maakte. Het is dan ook verraderlijk gemakkelijk om weer af te glijden in een schoolse attitude. Zodra de Spaanse oefeningen gedaan waren, liet ik het boek uit m'n handen vallen. Huiswerk af, nu lekker buiten spelen. Ik schrok van de totale onwil om zelfstandig te willen reviseren. Ben jij nou vier jaar naar de universiteit geweest?

Ik spring uit de bus en loop de laatste vijfhonderd meter naar de school. 'Ik heb geen zin', denk ik. 'Dan maak je maar zin', hoor ik mijn moeder zeggen. Veertien jaar schoolgang zorgen ervoor dat je educatie de rest van je leven associeert met dwang. Een noodzakelijk kwaad, een straf, opgelegd door ouders en regering. Maar ik betaal om hier te zijn. Ik betaal voor het privilege om Spaanse les te krijgen. Het voelt schizofreen, deze vrijwillige internering.

Gelukkig bevindt het klaslokaal zich buiten onder een dak van bananenbladeren; een galmend, muf hok met kapotte luxaflex en tafels met kauwgom eronder had ik niet overleefd. Toch is ook veel hetzelfde. 'Wat doe ik graag in mijn vrije tijd?', wil de Panamese leraar weten. 'Jugar futbol', antwoord ik. Ik ga naar de hel voor deze leugen. Voetbal spelen! Ik heb twee linkerbenen en ik heb een hekel aan voetbal spelen. Voetbal kijken vind ik leuk, maar het woord voor 'kijken' ken ik nog niet. Het is net als vroeger met Duits, toen de hele klas opeens aan tennis deed, omdat 'schlitzschuhlaufen' moeilijker te spellen is.

Dan komt de vraag die ik toen ook al haatte. Kun je vijf eigenschappen van jezelf noemen? De oefening is bedoeld om de bijvoeglijke naamwoorden te leren en vooral om het verschil tussen de werkwoorden 'ser' en 'estar', die beiden 'zijn' betekenen, duidelijk te maken. 'Soy intelligente', weet ik nog te bedenken. Dan zit ik vast. Ik mag een woordenboek gebruiken, maar heb moeite mezelf in vier woorden samen te vatten. 'Ik ben een aspirant schrijver met weltschmerz, een eeuwige romanticus met een voorliefde voor dames met rood haar, die ten alle tijden verlangt naar andere kusten', denk ik. Nee, dat is een beetje te geavanceerd voor les twee.

'Het is altijd moeilijk om over jezelf te praten', zeg ik. Weer een leugen. Ik praat dolgraag over mezelf. 'Het mogen ook fysieke eigenschappen zijn', zegt de leraar, een toonbeeld van geduld. Denk denk! 'Ik ben gezegend met een bovengemiddeld groot geslacht', schiet me te binnen. Nee, je zegt het niet! Na een tiental seconden, die aanvoelen als tien minuten weet ik 'soy alto' (ik ben lang) eruit te persen.

Na een aarzelend begin gaat de Spaanse les steeds beter bevallen. Ik doe mijn best en de leraar is gezegend met didactisch talent. Als ik me niet vergis hebben we er beiden plezier in. 'Je moet het zelf willen', zeiden leraren vroeger. Net als de meeste klasgenoten van toen deed ik precies genoeg om een diploma halen en niets extra's. Het was dit arbeidsethos – of liever gezegd: het gebrek daaraan – dat een me valse start bezorgde op de universiteit, waar je het echt zelf moet willen om überhaupt een cursus met een voldoende af te sluiten.

Ik had ooit een leraar Duits die ongeveer in de tweede les besloot dat ik niet deugde en lui was. Het is nu lastig in te schatten in hoeverre hij daarin gelijk had. Twee dingen weet ik zeker. Eén: ik dacht toen dat ik best een goede leerling was en vanwege zijn – in mijn ogen – belachelijke beschuldiging, verdween alle motivatie om de taal der Germanen te leren. Twee: het was een lul van een vent. Dezelfde leraar was een vogelaar en praatte daar graag over. Hij kon oprecht verontwaardigd zijn wanneer niemand in de klas wist hoe de kneu of de grote gele kwikstaart eruit zag.

Ik weet nog steeds niet hoe een kneu eruit ziet. Gezien zijn naam stel ik me een nogal teleurstellende vogel voor. Hier loop ik uren door de bossen op zoek naar de quetzal, de mytische Maya vogel, die zelfs ik er op de plaatjes wonderschoon uit vind zien. Als ik hem vind zal dat minstens driehonderd kneutjes waard zijn en als ik bij terugkomst vloeiend Spaans spreek, is dat meer dan genoeg compensatie voor de weigering me te onderwerpen aan vijf jaar Teutoonse tortuur.

woensdag 2 december 2009

Slechte lucht

Slik je of slik je niet? Onder de rugzakreizigers in Midden-Amerika is dit een populair onderwerp van gesprek. Nee, het gaat nu eens niet over seks of drugs, maar over malaria-pillen.

Vrijwel heel Midden-Amerika is officieel malaria-gebied. Reisgidsen vertellen dat de bezoeker zich ten allen tijden goed moet beschermen tegen muggenbeten en dat preventieve medicatie aan te raden is. Voor vertrek zal een reisdokter je een kaartje laten zien waarop landen als Panama, Honduras en Guatemala geel zijn ingekleurd en zeggen: 'Kijk, je moet dus malaria-pillen slikken'. Toch slikt grofweg driekwart van de reizigers, tegen alle adviezen in, niet. Hoe komt dat?

Om te beginnen zijn malaria-pillen als Lariam en Malarone berucht om hun bijwerkingen. Twee collega's vertelden me dat ze ervan gingen hallucineren. Eén van hen belde de huisarts en kreeg te horen onmiddellijk te stoppen met slikken en de reis door India onbeschermd voort te zetten. Ik sprak een Engelsman die klaagde over misselijkheid en hoofdpijn en alleen nog het woord 'rotzooi' gebruikte, als hij het over de pillen had. Een Amerikaanse vertelde me dat ze er depressief van werd. Haar oom beweerde zelfs zo in de war geraakt te zijn, dat hij zijn vrouw probeerde te vermoorden met een bijl (ik dacht: 'goede verdediging voor in de rechtbank', maar laten we voorlopig aannemen dat de pillen werkelijk de boosdoener waren).

Deze verhalen staan allerminst op zichzelf: depressiviteit, misselijkheid en hoofdpijn, en in mindere mate hallucinaties, zijn veel gehoorde klachten. Maar bovenal zegt vrijwel elke slikker gewoon heel erg suf te worden van de medicatie.

Daarnaast zijn malaria-pillen behoorlijk aan de prijs. Tenminste, als je ze in Europa aanschaft. Hier zijn ze ongeveer zes keer goedkoper (de enorme discrepantie tussen landen als het gaat om medicijnkosten, is een onderwerp op zich). De slimme slikker stelt zijn aankoop dus even uit. Daarmee slaat ook hij doktersadvies in de wind, want het gebruik van malaria-pillen dient enkele weken voor vertrek aan te vangen.

De ervaren reiziger weet bovendien dat de kaarten die reisdokters hanteren, veel te simpel zijn. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gebieden met extreem hoog risico en extreem laag risico en alle gradaties ertussen. Geel is geel. Op internet en in reisgidsen zijn kaarten met meer detaillering te vinden. Zodoende is er ook een grote groep reizigers die pas begint te slikken als ze een gebied met hoog-risico ingaan.

Ik heb braaf mijn spuitjes gehaald tegen enge ziekten als Hepatitus B, maar toen de malaria-pillen ter sprake kwamen, uitte ik mijn twijfel over de noodzaak. Een reisdokter zal vanzelfsprekend niet geneigd zijn van de officiële richtlijn af te wijken, maar in het uitblijven van protest las ik dat ook de dokter zijn twijfels had. Ik besloot mijn zuurverdiende centen op zak op te houden.

Wat is er aan de hand als hele volksstammen aan reizigers afwijken van advies van mensen die ervoor doorgeleerd hebben? Je bent geneigd te denken dat we hier, ingegeven door onze welvaart, zijn doorgeschoten in het voorschrijven van medicijnen. Ik sprak een Ierse die voor vertrek een reisdokter in haar woonplaats Barcelona bezocht. Bij de Spaanse evenknie van onze GGD wilden ze niets weten van malaria-pillen. Toen de Ierse later een arts in Dublin bezocht, werd ze bijna in een dwangbuis gestopt omdat men het daar onverantwoord vond om te vertrekken.

Betekent dit dat de Spaanse gezondheidszorg onkundig is of worden de risico's in Ierland – net als in Nederland – schromelijk overschat? Hoe dan ook kan enige nuancering is het reisadvies geen kwaad, want momenteel doet iedere reiziger toch wat hem of haar goeddunkt.

In Costa Rica kwam ik toevallig een Nederlandse dokter tegen. Ook zij slikte niet. 'Het heeft nauwelijks zin om malaria-medicatie te nemen', zei ze. 'Je kunt hier ook dengue krijgen, dat is minstens zo gevaarlijk, de symptomen zijn hetzelfde en er bestaat geen preventieve pil voor. Dus als je koorts krijgt, zo snel mogelijk naar een dokter. Je bent niet binnen een dag dood.' Daarnaast vertelde ze dat geen enkele malaria-pil 100 procent dekkend is. In feite verzwakken de pillen je immuun-systeem, waardoor de ziekte harder toeslaat als je hem alsnog krijgt. De dokter in kwestie was mooi en jong, dus ik was geneigd haar te geloven.

Een Duitser vertelde dat zijn arts hem op het hart had gedrukt bij koorts vooral niet naar huis te komen. 'Een sjamaan in het oerwoud weet malaria beter te behandelen dan wij', schijnt deze geneesheer gezegd te hebben. Jullie zien: malaria is een zeer anekdotisch onderwerp. Het kan haast niet anders dat er zich enkele mythen rondom de ziekte en de medicatie gevormd hebben, maar voorlopig dicteert de collectieve wijsheid – of waanzin – dat niet slikken beter is dan slikken.

Ik hoop jullie over vier maanden weer te zien.

P.S. Heeft iedereen door waar de titel 'slechte lucht' op slaat? Ik kreeg ooit een quizvraag die luidde: 'Van welke ziekte betekent de naam letterlijk slechte lucht?' Juist: malaria (mal aria). In dezelfde categorie, de volgende quizvraag: 'Van welke fictieve slechterik betekent de naam letterlijk doodsvlucht / vlucht des doods?' De eerste vijf goede inzendingen ontvangen een gesigneerd exemplaar van mijn boek.

vrijdag 27 november 2009

De David Hasselhof van de lage landen

Ik heb een leven gered. Althans dat beweert de jongedame die ik uit de branding heb getrokken. Vanuit mijn perspectief was de situatie niet zo dramatisch. 'Serieus, ik was doodmoe', zegt ze, uithijgend op haar handdoek. 'Nog even en ik was permanent onder gegaan.'

We zijn op Wizard Beach, een door god verlaten strand op Bastimentos. Je kunt er alleen per boot komen. De golven zijn hoog, de onderstroom is verraderlijk. Als ik de eerste keer die dag het water in ga, ben ik verrast hoe sterk de stroming is. Ik ben een waterrat, maar moet serieus kracht zetten om niet naar zee te worden gezogen. Terwijl ik een borstcrawl inzet en mee probeer te liften op metershoge golven, zie ik het dikke Amerikaanse meisje de zee in gaan.

Als ik een kwartier later het strand oploop, rent haar vriendin naar me toe. Ze is in paniek, er is stront aan de knikker. Vanuit de zee klinkt de roep om hulp. Met de openingsklanken van Baywatch in mijn hoofd, ren ik het water in. Ze is niet ver, hooguit een tiental meters buiten het gebied waar ik kan staan. Het ziet er onschuldig uit, maar eenmaal daar kijk ik in een asgrauw gezicht en zie oprechte paniek.

Angst en golven ontnemen het meisje de adem, ze is te moe om tegen de stroom in te zwemmen. Ze gaat steeds kopje onder, het lange haar plakt tegen het gezicht. Ik praat, zeg dat het goed komt. Nu stoot ze alleen nog hese zuchten uit.

Het gaat langzaam en het is hard werken, maar stukje bij beetje komen we dichter bij het strand. Ik kan inmiddels staan en trek mijn drenkeling mee. 'Het lukt niet meer. Kun je me alsjeblieft dragen?', vraagt ze, zwaar hijgend. 'Iets minder McDonalds eten en iets vaker sporten, lieverd', denk ik.

Ik til haar op en begin alvast te genieten van mijn David Hasselhof-moment als ik haar straks het strand opdraag. De zeekoe in mijn armen wordt zwaarder nu er steeds minder water is om te helpen dragen, maar het lijkt erop dat het gaat lukken.

Dan ga ik opeens kopje onder, ik ben in een soort geul gestapt. Proestend kom ik weer boven. 'Je hebt een snottebel', zegt het meisje dat opeens haar spraakvermogen geheel hervonden heeft. Ik veeg met mijn hand over m'n gezicht. In Baywatch hadden ze nooit een snottebel.

Reisberichten (III)

23 november, 14:25 uur

Toen de stoomlocomotief werd uitgevonden dacht dat men de reis schadelijk zou zijn voor de gezondheid. Een mens kon toch niet gemaakt zijn voor snelheden van 80 km per uur? Ik vertelde dit aan een Spanjaard en hij was het er roerend mee eens. 'Ik denk dat het op zielsniveau zeker waar is', zei hij. 'Heb je nooit het gevoel dat je weliswaar fysiek bent gearriveerd als je uit een vliegtuig stapt, maar dat je ziel er twee dagen over doet om je in te halen?'

Nu geloof ik niet in de ziel, maar ik ben wel degelijk een voorstander van langzaam reizen. Er zijn echter grenzen. Ik heb mijn stek op Isla Bastimentos ingeruild voor een kamer op Isla Colon; een wereldreis van maar liefst tien minuten per boot! Het wordt een beetje te gek met deze mini-etappes. Dus over twee dagen ga ik eens lekker een aantal uren in de bus zitten om via de stad David, het bergdorp Boquete te bereiken. Boquete ligt relatief dichtbij Boca's del Toro, maar de enige manier om er te komen is via David.

25 november, 9:17 uur

Na vier dagen regen schijnt eindelijk de zon weer, dus ik blijf nog een dagje langer op het eiland.

26 november, 19:00 uur

De reis naar David was adembenemend mooi; vier uur slingeren over een tweebaansweg door het beboste hoogland van de provincie Chiriqui. Soms reden we letterlijk de wolken in. De vergezichten waren fantastisch, ik heb zelden zoiets gezien.

Morgen ga ik eens een nieuwe, kleine rugzak kopen. De andere, waar ik m'n laptop, boeken en waardevolle spullen in bewaar, stinkt. Hij lag op het strand en werd overspoeld door een golf met tsunami ambities, overigens zonder laptop, boeken en waardevolle spullen erin. Ik heb de tas uitgespoeld onder de douche en laten drogen, maar sinds het incident stinkt het ding een uur in de wind: een combinatie van zure kots en zweetvoeten. De geur is intens genoeg om hoofden te doen laten draaien in de bus, waarna er gekeken wordt met de bekende wat-ruik-ik-toch blik.

Met een frisse rugzak pak ik vervolgens de bus naar bergdorp Boquete. Aldaar zal ik natuurpaden bewandelen in de hoop de fameuze Quetzal te zien, me onderdompelen in warmwaterbronnen en koffieplantages bezoeken, maar vooral ga ik een cursus Spaans volgen. Ik kan de taal redelijk verstaan, maar mijn gesproken Spaans bestaat uit slechts een paar standaardzinnen. En dat is niet toereikend, zo ondervond ik toen de verloopstekker, die ik gebruik om onder andere mijn Europese laptop op te laden via Amerikaanse stopcontacten, zoek raakte. Na lang speuren heb ik een nieuwe stekker weten te vinden, maar er kwamen naar mijn smaak iets te veel handen en voeten aan te pas.

vrijdag 20 november 2009

Hinde

Ze staart naar het ding in mijn hand: een zacht, plastic, roze speelgoed hert, zo eentje die piept als je erin knijpt. Alleen piept deze niet meer. De pieper is weg en de verf is gaan slijten vanwege de vele mensenhanden die het hert beroerd hebben. Ervoor in de plaats is de smerige grijszwarte waas gekomen die je ziet op oud kleuterspeelgoed.

'Het is de sleutelhanger van m'n kamersleutel maar', verklaar ik. 'Geen ketters idool waar ik totemistische eigenschappen aan toeschrijf.' Ze lacht. Ik adoreer haar omdat ze dit soort uitspraken, over 'ketterse idolen' en 'totemistische eigenschappen' direct begrijpt. Op het hertje zijn bloemen getekend om de suggestie te wekken dat het, de poten onder het lijf gevouwen, in een weide ligt. Het is geen bijster masculine sleutelhanger.

We staan buiten. Ze riep mijn naam, ik herkende de stem en verliet de kamer met een haastig aangeschoten stinkend T-shirt om het bovenlijf en mijn hert. 'Ik vertrek vandaag', zegt ze. 'Hoe laat?' 'Nu, direct.'

In mijn maag groeit een steen. Ik ben slecht in vluchtige contacten en word verliefd – voor een minuut of voor een jaar – op elke dame die lief voor me is. Het is me dan ook een mysterie waar de eeuwige, obsessieve drang vandaan komt om altijd in het gezelschap van een meisje te willen verkeren. Als ze weg gaan voel ik me altijd alleen, ellendig en verlaten. Deze week heb ik me drie keer alleen, ellendig en verlaten gevoeld.

Er volgt een omhelzing en we wensen elkaar succes. Ze draait zich om, ik kijk haar na.

De man met de machete die het oerwoud uit de berm verwijderd ziet hoe een buitenlandse jongen lang op het pad staat; een steenharde blik in zijn ogen, een gespannen kaak, zijn rechterhand wurgt een zacht, roze speelgoed hertje, omdat hij een ander zacht, roze speelgoed hertje uit zijn blikveld ziet verdwijnen.

dinsdag 17 november 2009

Licht en duister

Donkerder dan dit wordt het niet. De gaten tussen de schaarse straatlantaarns zijn soms akelig groot en slokken me geheel op in de duisternis. Ik loop over een betonnen voetpad, de enige verharde corridor in het enige dorp op dit eiland. Links en rechts van het pad staan huizen, oude gammele onderkomens van verweerd hout. De felle kleuren van de afbladderende verf breken soms door het donker heen. Het voetpad is niet breed en de huizen staan dichtbij, dus het voelt claustrofobisch. Achter de huizen links is de zee, ik hoor hem, hij is zeer dichtbij, maar ik zie alleen de maanloze nacht. Achter de huizen rechts begint de steile heuvel met het oerwoud. Dit dorp, dat de naam Old Bank draagt, zal nooit groter worden dan een voetpad met twee rijen houten constructies aan weerskanten.

Ik loop door. Zwarte mensen, gecamoufleerd in de nacht, verschijnen soms ineens uit het duister. Je ziet vooral hun ogen, die soms wit zijn, maar vaker geel en bloeddoorlopen. Ik hoor de mannen die discussiëren in het onverstaanbare Guari-Guari lang voordat ik ze zie. Het schijnt een dialect van Engels te zijn. Dan passeer je opeens een andere westerling, hij kijkt naar je als een ree in de koplampen van een aanstormende auto. Twee kinderen doemen op. Wat doe die zo laat buiten? Wees niet zo stom, het is pas zeven uur. Zo dicht bij de evenaar is het om half zes al stikdonker en speelt je interne klok spelletjes. Mijn maag knort. Hoe ben ik hier verzeild geraakt?

De kamikazepiloot van het polyester bootje neemt elke golf frontaal. We vliegen over de schuimtoppen en komen met een klap weer op het water terug. Ik vergewis me ervan dat m'n rugzak niet overboord kan vallen. Het is het eind van de middag. De zon, die eerder die dag nog ongenadig scheen heeft zich teruggetrokken achter de regenwolken. Het is gaan waaien. Er zit een suggestie van schemer in de lucht. De bestuurder is ontspannen, maar de noodzaak tot haast maken is voelbaar. Ze noemen dit een watertaxi, maar eigenlijk zijn het allemaal snorders: jongens met een bootje die je benadert aan de waterkant. Er is geen officiële veerdienst tussen Isla Colon en Isla Bastimentos.

Old Bank, de enige nederzetting op Bastimentos is een waterdorp. Veel huizen staan geheel of gedeeltelijk op palen in de zee. Gezien vanaf het water is het een wirwar van houten vlonders en steigers. Mijn aquatische chauffeur zet me af bij Cabina Tio Tom, oftewel: Uncle Tom's Cabin, oftewel: De negerhut van oom Tom – waarom draagt de Nederlandse vertaling als enige het woord 'neger'? Twee gasten in hangmatten op een vierkante steiger met een dak van bananenbladeren zien hoe mijn taxi contact met de wal maakt. Ik kijk in mijn portemonnee en vloek inwendig omdat ik alleen een biljet van 10 dollar heb; de afgesproken prijs voor de rit was 4 dollar en niemand hier heeft ooit wisselgeld. 'Het is je geluksdag', zeg ik. 'Nee, geen probleem, ik kan wisselen', zegt de bestuurder. Zoveel eerlijkheid ben ik nog niet eerder tegengekomen in deze contreien.

Het boottochtje van het toeristische hoofdeiland Colon naar Bastimentos was de laatste etappe van de reis naar het Panamese eilandenrijk Boca´s del Toro die hemelsbreed zeer kort was, maar verder nogal omslachtig en tijdrovend. Halverwege de ochtend stap ik in een hete bus in Puerto Viejo die over deels onverharde wegen naar de grens bij Sixaola rijdt. Alleen de toeristen leggen de hele weg af, de bus stopt elke vijf minuten om een Costa Ricaan uit te laten stappen.

Europeanen weten niet meer hoe een grensovergang eruit ziet. We zijn gewend om zonder snelheid te minderen Duitsland of België in te zoeven. Ik wacht een uur bij de Costa Ricaanse douane omdat ze zijn gaan lunchen. De grens is een rivier die overgestoken dient te worden via een oude, roestige spoorbrug waar allang geen treinen meer rijden en waar mensen nu te voet over een gammel plankenpad naar de Panamese kant lopen. De douane aan het eind van de brug werkt sneller dan die aan het begin. Dan met zes anderen in een taxibusje dat ons naar de veerdienst in Almirante brengt. Oversteken in het dichterbij gelegen Changuinola gaat niet: de haven is overspoeld door de aanhoudende regen. Dat is op deze warme dag moeilijk voor de stellen. Er zijn natte plekken in m'n shirt verschenen en mijn voorhoofd dreigt te verbranden.

Mijn kamer bij oom Tom is geheel opgetrokken uit bruine houten planken, het raam is een houten luik dat ik stut met een stok om het open te houden, de douche geeft alleen koud water, maar verder is het een schoon en comfortabel onderkomen. Ik installeer me, ga op bed liggen en val in slaap. Een uur later word ik wakker met avondlucht in m´n neusgaten. Ik hoor de zee klotsen en zie het fluorescerende water door de kieren van de houten vloer. En ik heb honger.

Nieuwe plekken dienen altijd eerst bij daglicht verkend te worden, anders loop je al snel verloren rond, zeker in een dorp zo duister als dit. Ik loop over het donkere pad. Een deel van me wil terugkeren naar oom Tom´s schuilplaats maar dan word ik overspoeld door het licht van een restaurant rechts van me. Het is er vrolijk en het eten is lekker. Ik stap de duisternis weer in met een volle maag en hervonden moed. De klanken van keiharde salsa leiden me naar een schuurachtige bar. Het laatste stukje naar de deuropening betreft een donker zandpad dat ik vooral op gevoel afleg; niet voor het eerst knaagt het vermoeden dat ik mijn moeders nachtblindheid geërfd heb.

Binnen baadt het bargedeelte in licht, de rest van de ruimte is donker. In obscure hoeken gaan jongenshanden op ontdekkingstocht over een meisjeslichaam. Ik wil guaro drinken, een regionale drank die op wodka lijkt en lekker is met ijs en beetje sprite of soda. Ik bestel eerst met de merknaam – Casique – en probeer dan de soortnaam als ik het onbegrip zie in het gezicht van de bartender. Een anonieme witte fles verschijnt. Ik begrijp: dit is de zogeheten guaro-contrabando. Casique is de enige officiële producent, de andere guaro's zijn strikt genomen verboden waar. Soms zijn de methanol-gehaltes in de drank gevaarlijk hoog. Van methanol word je op de lange termijn blind. Het spul smaakt goedkoop, de mate van verfijning is slechts één stap boven thuisbrouwsels. Ik vrees de kater en laat me niet meer dan vier keer inschenken.

Toch word ik wakker met steken in mijn kop. Geel licht beukt op de planken van de kamer en probeert via alle kieren en gaten een weg naar binnen te vinden. Buiten zindert de dag. Tom serveert zijn gasten ontbijt aan het water onder een afdak. Ik krijg koffie. 'En een fles water graag Tom'. De wereld is nog nooit zo kleurrijk geweest. Zwarte kinderen springen vanaf een steiger in azuurblauw water met beboste bergen van smaragd op de achtergrond.

Ik loop naar buiten en de liefelijkheid van het dorp overvalt me. Grote vrouwen lachen naar je vanaf hun veranda's. Oude mannen roken sigaren op een bankje, bootjes met vis of mens zoeken een aanlegplek. De zon schijnt en mijn hypothalamus produceert een feestmaal aan endorfine.

Reisberichten (II)

13 november, 10:32 uur

Het regent nu al twee dagen onafgebroken; het soort regen dat wegen onbegaanbaar en gesprekken onverstaanbaar maakt. Ik vind het wel prima. De muggen blijven weg en je zweet niet zo. Bovendien schrijf ik meer als het regent. De zon maakt euforisch en daar heb je niets aan.

14 november, 15:12 uur

Ik ben strontverkouden. Gisteren voelde ik de druk in m'n hoofd steeds verder toenemen; m'n oren, neus, keel en brein zaten dicht. Vandaag heeft het drukventiel zich geopend en snotter en rochel ik. (nu we het over snot hebben gehad, heb ik het gevoel dat er een grens is overschreden en denk ik dat de tijd is gekomen om jullie binnenkort te verblijden met een stukje over ontlasting).

15 november, 19:05 uur

De afgelopen drie dagen heb ik doorgebracht in Puerto Viejo en dat is geen dag te kort. Ik ben bepaald geen fan van wat dé feestbestemming van Costa Rica is. Puerto Viejo is slechts twee keer groter dan het paradijselijke Cahuita, en dus naar alle maatstaven nog steeds niet meer dan een gehucht, maar de atmosfeer is radicaal anders. In Cahuita is de typische toerist iemand die langere tijd alleen rondreist, hier lopen grote groepen surfers en Amerikaanse tieners rond, die in twee weken alles uit hun vakantie willen halen. In Cahuita hoor je reggae van een keur aan artiesten, oud en nieuw, hier schalt 'The best of Bob Marley' uit elk geluidssysteem (Buffalo Soldier is een heel vervelend lied als je het voor de tiende keer hoort) en hebben ze een 'reggaewinkel' waar je mutsen in de kleuren van de Jamaicaanse vlag kan kopen. In Cahuita eet je authentieke Caribische gerechten, in Puerto Viejo eet men pizza en sushi. En de locals vertonen het bekende cynische gedrag dat massatoerisme zo vaak naar boven brengt .

Lopend in Puerto Viejo kan je je niet aan de indruk ontrekken dat je hier vijftien jaar te laat bent. Paradise Lost. Dus kijk ik uit naar archipel Boca's del Toro, dat ook toeristisch is, maar wel wonderschoon beloofd te zijn. Ik ben van plan te verblijven op één van de minder ontwikkelde eilanden en het populaire Isla Colon grotendeels links te laten liggen, om zo het 'Puerto Viejo-syndroom' te vermijden.

16 november, 22:25 uur

De homo sapiens is gebaat bij weerstand, schrijft Tommy Wieringa. Wij waarderen de dingen meer als het moeite heeft gekost ze te bemachtigen. Misschien dat ik daarom zo enthousiast ben over Boca's del Toro. Hemelsbreed liggen de eilanden misschien zestig kilometer van Puerto Viejo maar je bereikt ze pas na een hete en zweterige busrit, een bezoek aan de Costa Ricaanse douane, een wandeling over een roestige spoorbrug die de grensrivier overspant, een bezoek aan de Panamese douane, een rit in een taxibusje, en twee overtochten met bootjes, de eerste om het toeristische Isla Colon te bereiken de tweede om naar het minder ontwikkelde Isla Bastimentos te komen, waar ik gisteren in de schemering voet aan wal zette.

Weerstand zal ook zeker hebben bijgedragen aan mijn oordeel over de stranden. Die zijn zo Caribisch als maar zijn kan: wit zand, palmbomen, helderblauw water en vrijwel niemand in zicht. Maar om er te komen is geen sinecure. Daarvoor moet een pad door het oerwoud afgelegd worden. Een modderpad waar je soms tot je knieën in weg zakt, smal en vaak steil, spekglad met scherpe stenen en allerlei gemene prikkelplanten. Het terrein was uitsluitend geschikt voor laarzen, maar ik liep op m'n slippers en al snel op blote voeten, omdat de grip op het pad met slippers vrijwel nul was.

De tocht bedroeg 1,2 kilometer, maar ik heb er bijna een uur over gedaan. Halverwege kreeg ik gezelschap van een jonge Duitser – ook barrevoets – die me inhaalde. Ik ben niet gezegend met een bijster goed evenwichtsgevoel en hij was aanmerkelijk rapper. De Duitser – type ubermensch – was zo vriendelijk te suggereren dat hij sneller was omdat hij als timmerman vaak op daken werkte, terwijl we beiden wisten dat de voornaamste reden was dat ik gewoon spastisch ben. Omdat hij me steeds trouw opwachtte en geen onvertogen woord zei over mijn onvermogen hem bij te houden, begonnen onze ploeteringen een beetje te lijken op de tocht van Frodo en Sam in Lord of the Rings. Frodo – bleek en breekbaar, de intellectueel – bereikte Mordor alleen dankzij de niet aflatende hulp van Sam – blond, sterke en gezonde tuinman en zo trouw als een puppy. En de hobbits droegen ook geen schoenen.

vrijdag 13 november 2009

Gevraagd: één overvaller voor dronken jongeman. Geweld is bespreekbaar.

Frank uit Boston is overvallen. Gisternacht kon hij zijn kamer niet in, zijn sleutel was foetsie. De klojo is toen buiten in slaap gevallen op een bankje, en werd, naar eigen zeggen, wakker met de punt van een machete op z'n borst.

Frank is een vriendelijke jongen die graag een praatje aanknoopt. Ik ontmoette hem in Cahuita. Onze gesprekken duurden nooit lang, want praten met Frank is ongeveer zo boeiend als naar een draaiende wasmachine kijken. Ik zag hem vandaag weer in het nabijgelegen Puerto Viejo. Hij had een schram op z'n kop. 'Dat ziet er lelijk uit man, heeft hij je ook een tik verkocht?', vraag ik als hij klaar is met zijn relaas – ik heb m'n empathische modus aan staan. 'Nee, ik ben eerder op de avond van m'n fiets gevallen.'

Het klinkt hard, maar sommige mensen verdienen het. Had dit mij kunnen gebeuren? Jazeker, maar niet op deze manier. Midden-Amerika kan gevaarlijk zijn. Dat staat buiten kijf. Bepaalde dingen doe je gewoon niet. Zoals rondlopen met je paspoort en creditcard op zak, pinnen na zonsondergang, je inlaten met schimmige figuren die in illegale middelen handelen of – zoals Frank – meer drinken dan je op kan, vervolgens van je fiets lazeren*, je sleutel kwijt raken en daarna buiten in slaap vallen. Andere dingen doe je gewoon wel, zoals de reisgids erop naslaan of er straten zijn die vermeden dienen te worden, en de hotelkamer controleren op sporen van braak voordat je erin trekt.**

Frank doet luchtig over het voorval – hij had niet meer dan twintig dollar op zak – maar ik zie dat hij is aangedaan. Ook al is het een naïeve eikel, het is makkelijk medelijden met hem te hebben. Hij is klein, bleek en mager, heeft een warrige bos haar en waterige ogen. Hij vindt het moeilijk een coherent verhaal te vertellen en zou waarschijnlijk een nier afstaan voor een nacht met een mooie dame. Zijn versierpogingen zijn vertederend, hij benadert elk meisje met het zinnetje: 'Hello princess'; zoveel bravoure past niet bij zijn timide verschijning en zijn dunne stem.

Frank is ook werkeloos. Toen de kredietcrisis langs kwam bij zijn werkgever, een verzekeringsmaatschappij, stond Frank als één van de eersten op straat. Eigenlijk is hij in alles een slachtoffer; wie naar hem kijkt en zijn verhaal hoort, snapt waarom de overvaller hem heeft uitgekozen.

Ik speel de barmhartige Samaritaan en trakteer Frank op lunch, waar ik tien minuten later weer spijt van heb, omdat hij me dood verveeld met verzonnen verhalen over zijn amoureuze veroveringen. Stom, naïef rund.

*Hebben jullie weleens nagedacht over de herkomst van het woord 'lazeren'? Aangezien het vaak in situaties van dronkenschap wordt gebruikt – 'met je zatte hoofd van je fiets lazeren' – lijkt het me plausibel dat het te maken heeft met 'lazarus zijn', de uitdrukking die weer afkomstig is van de Bijbelse figuur Lazarus. Wie het beter weet, mag het zeggen.

**Als deze alinea ietwat belerend klinkt dan komt dat omdat ik m'n ouders duidelijk wil maken dat ik echt wel goed oplet, zodat ze niet onnodig bang worden door dit stukje over overvallen.

woensdag 11 november 2009

Reisbericht XL

Het is tijd om te gaan. Het is tijd om, zoals de Amerikanen zeggen, 'betere weiden' (better pastures) op te zoeken. Morgen vertrek ik na tien dagen Cahuita naar Puerto Viejo, waar ik maximaal drie dagen doorbreng. Daarna vervolgt de reis zich naar het Panamese eilandenparadijs Boca's del Toro. Degenen onder jullie die geografisch onderlegd zijn, snappen dat ik naar het zuiden beweeg, terwijl het einddoel Mexico-Stad is, zo'n 2000 km noordelijk van hier. Dat betekent dat ik na Boca's snel een paar grote stappen noordwaarts wil maken. Immers: ik ben op dat moment al anderhalve maand onderweg (de bootreis meegerekend) en heb nog 'maar' vierenhalve maand te gaan. Genoeg tijd, maar het is geen slecht idee in de juiste richting te gaan bewegen.

Cahuita was heerlijk, een droom, maar nu heb ik last van onderhuidse jeuk. Je wordt er kriegelig van om steeds dezelfde gezichten te zien. De jongen die je één keer iets te drinken hebt gegeven en die nu als een bedelend hondje achter je aan loopt, hopend dat de koek nog niet op is. De barvrouw die precies weet wat je drinkt ('grande trago de guaro con fresca') en je de moeite bespaart om in gebrekkig Spaans te bestellen. De rotkop van de neger buiten, een kansloos figuur die zeven dagen per week op een straathoek staat te dansen op de muziek die uit de bar komt. Hij mag niet naar binnen omdat hij van 's ochtends vroeg tot in de kleine uurtjes, strak staat van de pillen. Vaak trilt zijn rechteroog. En toch nemen blonde meisjes hem mee naar huis; ze zien hem voor het eerst, ze weten niet beter. Shakespeare's groenogige monster laat zijn tanden zien.

Dus ga ik verkassen. Ik was hier vier keer langer dan de gemiddelde bezoeker maar heb attracties als het Bibri-indianenreservaat met spectaculaire waterval in de jungle niet eens gezien. Ik rouw er niet om, er komen nog genoeg watervallen en indianen en ik hecht meer waarde aan het observeren vanaf m'n barkruk of badlaken. Mensen kijken is niet anders dan apen spotten* in het bos: je moet langzaam bewegen om ze te zien.

*Gisteren behalve de gebruikelijke kapucijnaapjes ook brulapen van héél dichtbij gezien!

maandag 9 november 2009

Mannen onder elkaar

'Zij lijkt op Heather Locklear', zegt Thomas die in de Amsterdamse Jordaan woont. 'Ja, maar dan zonder make-up en tien jaar ouder', zeg ik. Toch is de gelijkenis treffend. Heather drinkt koffie in café Parquecito waar Thomas en ik zojuist het diner genuttigd hebben. Ze draagt een strak T-shirt om een sportief bovenlijf en een baseballpet. Een paardenstaart stroomt uit de opening aan de achterkant. Ze ziet er Amerikaans uit, maar praat Spaans met de bediening, die ze duidelijk goed kent.

'Zou het haar zijn?', vraagt Thomas. We werpen steelse blikken haar kant op. Ik uit mijn twijfel: 'Als het inderdaad Heather Locklear is, wat doet ze dan in dit café, op deze plek?' 'Misschien kan ze hier anoniem rondlopen.' Ik geef toe dat het mogelijk is, immers: de meeste beelden van Heather Locklear op de Nederlandse TV dateren van een decennium geleden.

'Ga het vragen', suggereer ik. 'Het is een ouwe tang als je het mij vraagt, maar als het werkelijk Heather Locklear is, zullen we dat gemakshalve even negeren.' Inmiddels kijkt Heather – die haar naam continu hoort vallen – onze kant op. Thomas lacht: 'Je wil dat ik aan een oud, verlept wijf vraag of ze toevallig Heather Locklear is?'

Heather staat op en loopt naar onze tafel. Mijn hart slaat een slag over. 'Jullie zijn ook Nederlanders, toch?', zegt ze met een Rotterdams accent. 'Mag ik vragen met welke maatschappij jullie vliegen, want ik zoek een goedkoop ticket.'

Tijdens het bier, later op de avond, spreken Thomas en ik meermaals de hoop uit dat de Rotterdamse ons gesprek niet heeft kunnen horen. Diep van binnen zijn we aardige jongens.

zaterdag 7 november 2009

Een boek voor Cahuita

De oude rasta is zeventig jaar, maar heeft het lijf van een jonge kickbokser: een ebbenhouten sculptuur. Zijn verweerde gezicht en grijze dreadlocks verraden zijn leeftijd, op de rest van het lichaam heeft de tijd geen vat. Hoe het kan, is een raadsel: de rasta doet de ganse dag niets anders dan rondjes lopen zonder shirt en neuriën, meestal stoned. Wat is zijn verhaal? En wat is het verhaal van de andere inwoners – de meeste afstammelingen van Jamaicaanse immigranten – in dit dorp?.

Cahuita is niet meer dan een nederzetting van een paar stoffige straten, uitgehakt in de jungle. Ten noorden van het dorp ligt een strand met zwart zand, ten zuiden een strand met wit zand. Daar is ook het Cahuita National Park, waar je het pad door de jungle kan volgen. Toegang is gratis. Toen de overheid entree wilde gaan heffen, barricadeerden de inwoners van Cahuita de wegen. Ze wonnen en hun National Park is nog immer vrij van entreegeld. Donaties zijn vanzelfsprekend welkom.

Dit paradijselijke dorp en haar inwoners lenen zich voor een boek. Een schrijver zou hier een jaar moeten verblijven en de kleurrijke personages portretteren. Uit de afzonderlijke portretten zal dan de ziel van deze mooie plek naar boven komen. Onze schrijver doet er goed aan te beginnen bij Sankey, de curator – en enige medewerker – van het piepkleine Afro-Carribean Museum en tevens auteur van het boek 'What Happen': een geschiedenis van dit oord met verhalen die jarenlang mondeling zijn doorgegeven.

Daarna zou hij vrienden kunnen worden met Mack, de eigenaar van reggaebar Coco's, waar alle nachtwezens zich verzamelen. Mack weet zonder twijfel geheimen van zijn clientèle en kan de schrijver bij hen kan introduceren. Maar misschien heeft onze Hemingway eerst honger en gaat hij eten bij Madame Edith, die haar restaurant volledig in haar eentje bestiert en zelf de bestellingen opneemt, de drankjes inschenkt, het eten bereidt en serveert en met je afrekent. Soms wacht je bijna een uur maar de 'carribean chicken' in cocosmelk is zo mals dat het vlees van het bot valt als je erop blaast. Edith is een grote zwarte vrouw die zwijgend serveert en het zal niet makkelijk zijn voor de schrijver om haar aan het praten te krijgen, maar ze is onmisbaar voor het boek.

Cahuita is van oorsprong weliswaar een Jamaicaanse nederzetting maar tegenwoordig is de bevolkingssamenstelling zeer divers. Dus moet de schrijver ook op bezoek bij de Latino's en de Amerikaanse en Europese expats. Dat levert direct leuke, nieuwe perspectieven op want dankzij hun afwijkende achtergrond en referentiekader beschouwen zij de wereld om hen heen natuurlijk volstrekt anders.

Vriend schrijver zou eens aan de twee mooie Costa Ricaanse meisjes, die over de enige verharde weg in het dorp flaneren, moeten vragen wat ze verwachten van het leven. Waarschijnlijk kijken ze dan achterom waar hun voorland loopt in de vorm van hun moddervette moeders. Aan elke schouder hangt een olifantenpoot, ze hebben kwabbige ruggen en een reet als de achtersteven van de Titanic. Vrouwen worden snel een beetje vadsig hier.

Dan naar de expats, die vrijwel altijd een hotel bestieren. Kleine gelegenheden zonder pretentie met niet meer dan vijf kamers die direct vanaf de straat – of het strand – toegankelijk zijn. Ze zijn gemaakt van hout en hebben golfplaten daken. Voor een 'cabina' met warme douche moet extra worden betaald. De eigenares van Cabinas Brisas del Mar ('hutjes zeewind') is de Amerikaanse Jenny. Ze vertelt graag, maar zelden coherent, dus de schrijver moet gezegend zijn met een talent om tussen de regels door te lezen. Maar misschien kan ze een boute uitspraak doen over hoe zij en de andere hoteleigenaren van het eerste uur, aankijken tegen de recente hoogbouw in het dorp: twee betonnen hotels en één in aanbouw van maar liefst drie verdiepingen. Airconditioning en kabel-TV zijn gearriveerd in Cahuita.

Wellicht dat de auteur vervolgens doorverwezen wordt naar de Zwitserse dame die schoonmaakbedrijfje 'Clean & Clear' bezit. Ze komt letterlijk bij iedereen binnen en is mogelijk een waardevolle bron van informatie. En wie is toch de eigenaar van 'Rudi's Wurstelbar': een gammele houten kar midden in het dorp waar meestal niks gebeurt, maar soms opeens een barbecue brandt. Degene die de bratwurst draait heet zeker geen Rudi, want het is een gekleurde dame.

Maar het gaat niet alle expats hier voor de wind. Mogelijk heeft de schrijver bij aankomst in het gehucht al kennis gemaakt met Lisa. Ze komt uit Duitsland, is graatmager, draagt vale T-shirts en heeft een junkenkop. Met haar bijna tandeloze mond spreekt ze toeristen aan en biedt aan ze naar een hotel te brengen. De meesten negeren haar, alleen de Duitstaligen accepteren soms de hulp. Want wie laat nu een landgenoot staan en, ach, wat kan het kwaad om een paar dollar te geven voor een dienst? Maar Lisa houdt haar hand niet op. Het zijn de hoteleigenaren die haar soms iets toestoppen, uit liefdadigheid. De schrijver wil het verhaal van Lisa graag hebben. Hoe glij je als bevoorrechte West-Europese in godsnaam af tot de status van dakloze junk in Costa Rica? Het zou het begin kunnen zijn van een groter thema: de schaduwkanten van het paradijs.

Als onze Harry Mulish in spe dat pad besluit te bewandelen moet hij zeker de drugsdealers benaderen. Daarmee heeft hij direct een hele generatie aan inwoners te pakken want iedere zwarte jongen onder de dertig dealt. Het is niet hun baan, maar slechts een nevenactiviteit. Ze hebben het spul toch, omdat ze zelf gebruiken en proberen iets te verdienen door de rest te verkopen. Als dat niet lukt, is er geen man overboord. Wanneer de toerist 'nee dank je' antwoordt, dan volgt steevast het 'no problem, my friend', soms gevolgd door de rasta-uitdrukking 'one love!'. Geld verdienen is leuk, maar het moet niet teveel moeite kosten. Dat geldt voor alle vormen van bedrijvigheid hier: legaal en illegaal.

Naar verluidt is er nog één andere illegale bezigheid in zwang in dit gebied: het sekstourisme. Stikt het van de treurige dikke mannen die een jong meisje zoeken? Dat had je gedacht! De sekstoeristen zijn vrouwen en ze komen voor de gespierde rasta's. Onze schrijver zal dus op zoek moeten naar een seksbeluste dame en een rasta die zijn diensten aanbiedt. Dat is niet zo makkelijk. De heren staan niet te wachten achter een raam met een rode TL-balk. Het is een zeer informele vorm van prostitutie. De jongens versieren vrouwen in een bar of op het strand. Niet elke dame weet van tevoren dat het hier om betaalde liefde gaat. Maar betalen doen ze allemaal, want wie zegt er nee met een grote neger in de kamer? Overigens weet het gros van de vrouwen precies hoe het werkt, zij spreken over 'rent-a-rasta'.

Is elke lokale jongen een bijbeunende drugsdealer en deeltijd prostituee? Er zijn natuurlijk de regelbevestigende uitzonderingen. Neem bijvoorbeeld 'King', volgens iedereen de mooiste jongen van het dorp. King vaart elke ochtend om negen uur uit naar het koraalrif, waar toeristen kunnen snorkelen. Als het water die dag te troebel blijkt, of de golven te hoog, dan neemt King zijn gasten kosteloos mee de jungle in, waar hij demonstreert een fantastisch talent te hebben om apen en luiaards in de bomen te signaleren en slangen op de grond. En zou de schrijver dan vragen of de kokosnoten eetbaar zijn dan klimt oermens King een palmboom in en keert terug met de vrucht, die hij doorklieft met één enkele haal van zijn machete.

Het boek is niet compleet zonder een passage over Mister Big. J.: een neger met een grijze ringbaard en een oorbel. Op de deur van zijn winkel staat: 'De laatste cowboy van Cahuita.' Het is een 'one-stop-shop'. Bij hem kun je terecht voor een snorkeltour, fietsverhuur, excursies te paard, boekenuitleen, een bezoek aan het indianenreservaat, lezingen over lokale geschiedenis en nog minstens twintig andere diensten. Zijn 'core business' is echter de wasserette. Voor vier dollar wast de laatste cowboy van Cahuita je vuile onderbroeken die je schoon, droog en opgevouwen terugkrijgt in een vuilniszak met je naam erop.

Nieuw in het dorp is de Australische Asiah, die eigenlijk gewoon Kate heet. Asiah is de naam die ze aannam na haar inwijding in de geheimen van Tantra-Yoga. Ze is drie weken geleden als bezoeker gearriveerd en wil niet meer weg. De schrijver zou Asiahs pogingen om zich vestigen en zieltjes te winnen voor de lessen Tantra-Yoga als een soort rode draad in het boek kunnen opnemen. Stiekem hoopt hij dat Asiahs verhaal eindigt in desillusie, dat is smeuïger.

De rugzaktoeristen zijn zich vanzelfsprekend niet bewust van wat er zich onder de oppervlakte afspeelt, daarvoor blijven ze te kort. Het mooie, lange meisje met het rode haar en het ondeugende gezicht vertrekt na anderhalve dag weer naar het busstation: de grote rugzak op de rug, de kleine op de buik, twee stevige loopschoenen bungelen met de veters aan haar bagage. Misschien is ze Nederlands; daarvan zijn er veel hier. Meestal herken je ze van grote afstand: zwetende kaas in de zon.

Om alles in perspectief te plaatsen voert de schrijver aan het eind van het boek een man op die men 'de filosoof' noemt. Hij zegt dingen als: 'In San José had ik een fiets. Ik gebruikte hem een decennium lang zonder problemen. Ik nam de fiets mee naar Cahuita en hij was na tien weken verroest.' Hij praat op een karakteristieke manier; vol en rond en met nadruk op het laatste woord van elke zin. Praten doe je hier met je lippen en niet -zoals wij- vanuit de keel. 'Alles roest hier. Wij ook. Zelf ben ik natuurlijk volkomen vastgeroest. Terug naar San José kan niet, want alles kost daar geld. En geld heb ik niet. Het strand en de zee kosten me niets.' Het klinkt diepzinnig en de schrijver is tevreden, want de lezer zal geloven dat hij geslaagd is om tot de kern van zijn onderwerp – welke magie de volatiele samenstelling van mensen in dit dorp bijeen houdt - door te dringen.

Is er een broodschrijver te vinden die er zin in heeft? Zelf heb ik de tijd niet en bovendien: mijn geloofsbrieven zijn te mager. Daarnaast is het portretteren van een geïsoleerde, excentrieke gemeenschap in de romanvorm een nogal platgetreden genre. Het is al tientallen keren gedaan. Cahuita moet voorlopig tevreden zijn met een veel te lang bericht in een weblog.

Begrafenis

De meeste muggen hier zijn klein en onzichtbaar, maar nu neemt een grote vette bruut van een mug prinsheerlijk op m'n been plaats en penetreert met zijn angel van twee centimeter opper- en lederhuid. Ik mep hem van me af en op het moment dat hij laag vliegt verpletter ik hem tussen slipper en terras en verzink weer in gedachten. Na drie minuten ontwaar ik beweging in m'n ooghoek. Honderden kleine mieren hebben zich verzameld rondom het lijk. Een minuut later hebben ze de mug die met zijn lichaamssappen – en de mijne – aan het terras zat gekleefd los gewrikt. Er ontstaat een colonne van mieren van het plaats delict, over de rode tegels, naar het nest in het zand, van zeker vijf meter lang. Vijf meter aan mieren, voor één mug! Het slachtoffer wordt over mierenruggetjes doorgegeven richting nest. Het ziet er bijna plechtig uit. Ondertussen blijven tientallen mieren ijverig trekken aan kleinere stukjes mug die zijn achtergebleven, niet zichtbaar voor het mensenoog. Na tien minuten zijn de mieren weg en bevindt het bewijs dat ik één van Gods schepsels van het leven heb beroofd zich onder de grond.

Allemaal leuk en aardig die apen, maar dit was het meest fascinerende natuurfenomeen dat ik hier heb gezien.

Reisberichten (I)

30 oktober, 16:00 uur

Toen ik zei dat ik direct na de boot naar Cahuita zou gaan, heb ik gelogen. Excuses daarvoor. Vandaag en morgen zit ik in een hotel in Puerto Limon. Het is een smerige en ook gevaarlijke stad, maar is niet geheel zonder charme. In het stadsparkje leven luiaarden. Ze zijn voor Westerse ogen alleen moeilijk te spotten in hun habitat hoog in de boomtoppen. De luiaarden aan de voet van de boom – ongeschoren en bier drinkend uit een fles in een bruine papieren zak – zijn makkelijker te herkennen. Een jochie van een jaar of zeven biedt zijn diensten aan terwijl ik verwoede pogingen doe een luiaard te ontwaren. 'Want to see baby sloth, sir?'. Ik denk: 'dit gaat geld kosten', maar wil 'baby sloth' toch wel zien. Het jochie brengt me naar een boom, de beesten zijn goed gecamoufleerd, maar na herhaaldelijk aanwijzen zie ik hem toch. 'Don't stand under him sir, he makes lot of poopie poopie.' Het jochie vraagt om een fooi. Bedelende kinderen geef ik meestal niets, maar dit jong heeft blijk gegeven van zakeninstinct en dat mag beloond worden. Dan staan er opeens vijf vriendjes – geen idee waar ze vandaan kwamen – om me heen. Zij menen dat ze ook fooi verdienen. Ik verdeel m'n kleingeld, het equivalent van twee dollar. Ze zijn er oprecht blij mee. Als een kind.

31 oktober, 23:15 uur

Of ik toevallig Peter Jager uit Amsterdam ken, wil barvrouw Anna van Bar Washington weten...

2 november, 16:20 uur

Na een redelijk bloedstollende busrit ben ik gisteren aangekomen in Cahuita en het is hier fantastisch. M'n hartslag is minstens tien slagen gedaald, stress bestaat hier niet.

5 november, 08:55 uur

Nog immer in Cahuita en naar alle waarschijnlijkheid blijf ik nog wel even. Ik zal binnenkort een stukje proberen te schrijven waarin ik het dorp recht doe, maar ik heb het idee dat de zeelucht, die alles hier roestig en zout maakt, ook m'n hersenpan doet corroderen en verzilten. Ik schrijf niet veel momenteel.

Het strand van Cahuita is onderdeel van een nationaal park; beschermd natuurgebied dus. En dan is best bijzonder om liggend op het strand je ogen te openen en een zwart aapje met een wit gezicht te zien in de overhangende boom. En als hij dan een kokosnoot op je knar probeert te gooien, heb je een goede anekdote voor later in de kroeg. En het geluid dat de grotere, zwarte apen maken als de zon opkomt is van een volume dat niet te beschrijven valt. En de papegaaien, de luiaards, de slangen, de vleermuizen die 's avonds langs je raam scheren en de gekko op het plafond dragen allemaal bij aan het 'wauw-ik-ben-op-een-ander-continent-gevoel.'

vrijdag 30 oktober 2009

Twee herinneringen aan Cartagena

Cartagena is een oude havenstad in Columbia. De ommuurde binnenstad wordt gekenmerkt door gebouwen in de Spaans-Koloniale stijl.

Twee grote Nederlandse schrijvers bezochten Cartagena ooit. De eerste was Tommy Wieringa. De tweede was Jorden Tiebout.

Wieringa herinnert zich Cartagena tijdens een bezoek aan Denemarken: “Ze kwam uit Kopenhagen. Ik ontmoette haar duizelingwekkend lang geleden in Cartagena, waar ze op een oude grijze vestingmuur uitkeek over zee. Het was de derde keer in twee dagen dat ik haar zag, het was tijd haar aan te spreken. Maar voordat ik de kans kreeg zei ze: 'Kom vanavond om acht uur naar hotel Regina, kamer 18...'”

“...Kamer 18 was was aan het einde van de gang. De vloerplanken kraakten. Door een kier in de deur scheen licht. Het meisje lag naakt op bed, in geel licht. Het bed hing door als een hangmat, aan het plafond zwiepte een ventilator. Haar haren waren in een handdoek gewikkeld, misschien was ze na het baden in slaap gevallen. Ze had brede schouders en borsten die mijn naam riepen. Tot die dag had ik gedacht dat ik niets om sterke, ronde borsten gaf.`

Tiebout herinnert zich Cartagena aanmerkelijk minder rooskleurig en schetst een rauw beeld van een stad die ten prooi is gevallen aan het cruise-toerisme: “Binnen de oude grijze vestingmuur van Cartagena is het Disneyland. Elf passagiers van vrachtschip Horncap hebben de pech dat zojuist de Island Princess de haven is binnengelopen. Tweeduizend toeristen overspoelen de koloniale oude stad. 'Viejo Cartagena' reageert met militaire precisie op de invasie. Gedurende de twee uur dat de bezoekers rondwandelen staat er op elke straathoek een politieagent. Honderden straatverkopers prijzen hun rotzooi aan. Ze dragen allen een nummer, Ongeregistreerde handelslui worden niet geduld. De bedelaars zonder benen wagen zich alleen in de straten direct aan de muur.”

“'Mooie Panama-hoed meneer, niet duur.' 'Cubaanse sigaren? Echte Cohibas!' 'Cerveza? Coca-Cola?' 'Voetbalshirt van Colombia?' Ze zijn overal. Er is geen ontsnappen aan. Ze verkopen houtsnijwerk, oorbellen, t-shirts, fruit, trommels, ijs, schilderijen, sambaballen en nog veel meer troep. Een foto maken van de dame met de fruitmand op het hoofd kost geld. Twee schuldige Amerikanen betalen gedwee als de fruitdame hen streng toespreekt. Het oude Cartagena is een spookstad die kunstmatig tot leven wordt gewekt wanneer een cruiseschip de haven aandoet. Elke winkel richt zich op de toerist. Elke Colombiaan die zich op dat tijdstip in de straten bevindt is er om de toerist zijn geld afhandig te maken of om de orde voor diezelfde toerist te handhaven.”

“Ondertussen maken een Duitser en een Nederlander zich los van de mierenhoop en lopen sneller dan het hete weer voorschrijft, onder de westerpoort door. Na tien minuten vinden ze een bar in het 'nieuwe' Cartagena. Zwijgende mannen met snorren drinken bier uit flessen. De Duitser en de Nederlander nemen plaats onder een ventilator, bestellen twee flessen Aguila en kijken naar passerende meisjes. Velen hebben sterke, ronde borsten, geen van hen nodigt de jongens uit naar een hotelkamer. Ze drinken tot lang nadat de Island Princess de haven verlaten heeft.”

Scheepsberichten (III)

23 oktober, 10:22 uur

'Ik heb een fles rum op m'n kamer. Als je wilt kunnen we dit gesprek daar voortzetten.' Het klinkt alsof de kapitein een homo-erotisch voorstel doet, dus ik twijfel even. Je weet het nooit met eenzame zeemannen. Toch accepteer ik de uitnodiging. We drinken bruine rum en praten over politiek en economie, over de rotzooi in Letland, over films, over zijn zoon die verdronk en hoe hij op zijn 19de trouwde met een meisje van 25 omdat hij bang was dat iemand anders haar zou schaken. Maar vooral praten we over muziek en we kijken het 'Concert voor Bangladesh' van George Harrison uit 1971 en daarna de DVD 'Let it be' met rauw materiaal uit de opnamesessies van het gelijknamige album. Na middernacht excuseer ik me en ga naar m'n hut. Als maagd.

25 oktober, 18:12 uur

Het Colombiaanse plaatsje Turbo doet zijn naam geen eer aan. We hebben twee lange dagen stilgelegen in een soort baai met veel muggen. Gebruikmakend van de eigen hijskranen van het schip werden de containers door Colombianen op kleinere boten die langszij lagen geladen; een hachelijk karwei met golven en wind. De haven van Turbo is namelijk niet diep genoeg om containerschepen te ontvangen. Het laden en lossen ging dan ook héél langzaam en met een gebrek aan efficiëntie die pijn deed aan de ogen. Maar het leverde wel leuke plaatjes op.

28 oktober, 15:12 uur

We hebben panne. Ooggetuigen rapporteren dat er gisteravond een vonkenregen uit de schoorsteen van de motor kwam. Sindsdien liggen we stil. Nieuwsgierig naar de aard van onze problemen en om te horen wanneer we onze reis weer voortzetten, sprak ik de derde officier aan. 'I hear we're having engine problems', zei ik tegen de Rus, – op dat moment liggen we al zo'n 15 uur stil in het water – , zijn antwoord: 'Maybe'.

28 oktober, 20:20 uur

We varen weer.

29 oktober, 17:50 uur

Buiten het raam zie ik de avond vallen over Puerto Limon, Costa Rica en dat kan maar één ding betekenen: we hebben het gehaald! Morgen na het ontbijt van boord, daarna de bus in naar Cahuita, alwaar ik een hutje aan het strand met hangmat zal betrekken.

Met een hedendaagse Che Guevarra naar Martinique

Olaf wil de DDR terug. Hij noemt het 'in essentie een zeer humaan experiment'. Daarmee geeft de voormalige Oost-Duitser blijk van een stuitend gebrek aan praktisch inzicht, want a) gaat het communisme in tegen de menselijke natuur en kan daarom als systeem alleen maar falen en b) is de herdistributie van inkomen alleen mogelijk als de staat alle productiemiddelen in handen heeft, waarmee een voedingsbodem voor dictatuur en repressie gecreëerd wordt. Dit weten we allemaal.

Maar in de twee decennia na de 'wende' is bij Olaf een sterk gevoel van nostalgie gegroeid. De gedachten aan zijn jonge jaren in de DDR hebben allen een roze randje gekregen; een klassiek geval van 'tempo doeloe'.

Olaf draagt felgekleurde overhemden als de zon schijnt en skipulli's als het bewolkt is. Een plukje gezichtshaar siert het gebied tussen kin en onderlip. Soms heeft hij opeens een rode zakdoek om zijn nek geknoopt. Olaf heeft zich opgeworpen als de leider van het kleine contingent passagiers aan boord. Elke groep heeft een pikorde en Olaf is een haantje. Hij geniet als mensen naar hem luisteren, maar geniet minstens zoveel als hij je kan bestoken met vragen. Olaf heeft op een gegeven moment in zijn leven besloten dat hij een zeer sociaal persoon is die elk mens mooi vindt.

Voor mensen als Olaf is het frustrerend als ze zich geconfronteerd zien met iemand die niet onder de indruk is van het humanitaire circusnummer dat ze opvoeren. Met de vastberadenheid van een Jehova's getuige proberen ze je dan in hun kamp te krijgen. Je wordt hun speciale project. Het is nog niet te laat voor je. Dus deelt Olaf elke dag levensverhalen met me en doet hij pogingen om me te verleiden tot het uiten van m'n zieleroerselen.

En nu heeft hij een sabbatsjaar en gaat het Latijns-Amerikaanse continent ontdekken. Hij betrapt me als ik in de Lonely Planet lees. 'Die heb ik niet gekocht', zegt hij. 'Zonde van de bomen. Ik wilde hem op CD-ROM hebben, maar blijkbaar bestaat er geen digitale versie. Vind je dat niet raar?' Ik vind dat verre van raar, want het doel van een reisgids – zeker één als de LP – is immers dat je in de achterlijke dorpjes van de bananenrepublieken en apenlandjes die voor ons liggen, informatie – zeg: een plattegrondje met hotels – snel tot je beschikking hebt. Hardcopy, zoals dat heet, met een onverwoestbare kaft, die je uit je backpack kan trekken en direct kan raadplegen.

Ik zie Olaf al zitten op een stoffige straat met zijn laptop en de gedroomde digitale Lonely Planet, driftig klikkend, het zweet dat over zijn rug druipt, het scherm onleesbaar door de zon, en even verderop een paar dieven die een overval voorbereiden.

Het vermoeden dat Olaf een naïeve reiziger is, wordt de volgende dag bevestigd. We stappen met z'n allen in een taxibusje dat ons van de haven van Martinique naar hoofdstad Fort de France brengt; een noodzakelijk kwaad voordat we in de stad onze eigen weg kunnen gaan. Olaf is zenuwachtig. De taxichauffeur vertelt afwisselend in het Frans en het Engels. Niet alles is even interessant – 'dit hier rechts is een cementfabriek' – maar Olaf is doodsbang dat hij vitale informatie mist. 'Wat zei hij nou? Monsieur, monsieur! Can you repeat that?' Als we door de buitenwijken van Fort de France rijden plakt Olaf zijn gezicht tegen de ruit. Met grote ogen kijkt hij naar de de huisjes van golfplaat en aanschouwt de 'verelendung'. Hij likt nog net niet aan het raampje.

Olaf vraagt de chauffeur waar het postkantoor zich bevindt. We komen er toevallig langs. 'Wilt u er hier al uit? Vanavond sta ik op de grote parkeerplaats hier om de hoek.' 'Nee!' Olaf gilt bijna. 'Ik wil zien waar de ontmoetingsplaats is!'

Er zijn wat zuchten van verlichting te horen als we het busje uit kunnen. Olaf kijkt om zich heen alsof hij zojuist op Mars is geland. Er staat wat lokale jeugd op de parkeerplaats. 'Hallo daar, hoe gaat het?', vraagt de communist op de joviaalste toon die hij in zijn register heeft. De negers met de gouden tanden en T-shirts met dollartekens en diamanten erop reageren niet. Het demasqué van Olaf is compleet. Buiten de gecontroleerde omgeving van de boot met vooral Duitstalige medepassagiers blijft er bitter weinig van hem over.

Op de terugweg is hij stil. Pas op de boot beginnen de praatjes weer. Later die avond vraag ik Jurgen, ook een Ossie, wat hij van Olafs DDR-sympathieën vindt. 'Zoals Olaf zijn er duizenden', zegt hij. 'Het enige dat ze willen is weer met de tram mee kunnen voor tien pfennig.' Wijze woorden.

Al Gore zou trots op me zijn

Tja en daar sta je dan met je lege blikje cola. 26 jaar conditionering maken dat je het niet overboord durft te gooien, want dat is vervuilen. Een blikje cola hoort in de vuilnisbak, waarna het door turbomagneten van de rest van het vuil wordt gescheiden en gerecycled. 'Gooi nou maar', zegt Jurgen. 'Ze lozen het afval toch in de zee. Ik heb het zelf gezien.' Hij heeft gelijk, ik heb het ook gezien. Vrijwel al het afval gaat de dieperik in. Op het tweede 'poopdeck'* hangt een lijst met welke soorten afval er wel en niet overboord mogen. Er zijn drie categorieën: 1. nooit overboord (olie, plastic) 2. niet overboord binnen 10 km van de kust 3. niet overboord binnen 25 km van de kust. Blik is categorie 3. Dit is internationale maritieme regelgeving. Elke boot loost z'n afval zo. Als ik om me heen kijk zie ik mijlen en mijlen aan lege zee. Ik zie al dagen niets dan immense stukken lege zee. Dit schip kan al het afval lozen dat het wil en de zee merkt het niet eens. Maar ik gooi het blikje niet.

Een kindertijd vol groene indoctrinatie van Seabert, Alfred J. Kwak en Captain Planet doe je niet zomaar teniet.

* Een 'poopdeck' is een verdieping op een boot die zich boven het 'upperdeck' bevindt. Mijn hut is op het derde 'poopdeck'. Enkele maanden terug kreeg ik de quizvraag: 'Van welke stripfiguur is Poopdeck Pappy de vader?' Antwoord: Popeye the Sailorman. Toen had ik helaas geen associatie bij poopdeck om een goed antwoord te produceren.

Best wel groot

Hoever kan een mens eigenlijk kijken? Dit vraag ik me af staande op het dak van de brug, zes verdiepingen boven het dek en nog een paar extra boven het waterpeil. We bevinden ons nu midden op de oceaan. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en probeer in alle windrichtingen iets van leven te ontdekken, een boot, een eiland, maar zie niets anders dan een enorme poel water. En dat betekent dat we volkomen alleen zijn; in ieder geval tot aan de grens van het menselijk gezichtsvermogen, waar die ook mag liggen. Een schip met 26 bemanningsleden en 11 passagiers en verder is hier helemaal niemand. Ik probeer me heel klein en alleen te voelen, maar door de aanwezigheid van anderen en het gebrom van de motor lukt het maar half. 'Als we nu schipbreuk lijden, hoe lang duurt het dan voordat we gered worden?', vraag ik me af. Het schipbreuk-scenario's boezemt me geen angst in. Ik heb het volste vertrouwen in deze schuit. Dan schiet dit door m'n hoofd: Als ik een blindedarmontsteking krijg, ben ik dan dood voordat we land bereiken?

Kijk, nu komen we ergens!

Scheepberichten (II)

14 oktober, 21:10 uur

In de categorie 'kansloze exercitie': het diner met kapitein en enkele officieren van zojuist. Ondanks dat we ons op een ronduit Spartaans vrachtschip bevinden, weet men dat een aantal passagiers (we zijn met 11 in totaal) er graag de illusie op nahoudt dat ze op een cruise zijn. Dus werden we getrakteerd op een eenmalige toespraak van de kapitein met aansluitend 'special dinner'.

Nou mensen, het was bepaald geen captain Stubing die er voor de groep stond. Kapitein Dimitri Jurcenkov is een Let wiens Engels behoorlijk onverstaanbaar is. Pijnlijk dieptepunt was het voorstellen van de andere officieren. Dat ging volgens een vast stramien: 'Here is Vladimir, chief engineer, very important man.' Vladimir – die aan zijn blik te zien niet kon wachten totdat hij terug mocht naar de machinekamer – staat half op en ploft dan snel weer neer. 'And here is Nicolai, second officer, also very important man.' Nicolai staat half op en ploft weer neer. En dat vijf keer.

Gelukkig hadden de officieren hun uniform aangetrokken – meestal lopen ze rond in T-shirt en korte broek – dat gaf de zaak nog enig cachet.

Het eten was prima. Klein minpuntje waren de rode gordijnen en het rode TL-licht. Ik bleef het gevoel houden dat ik m'n stukje zalm in een hoerenkast aan het nuttigen was.

15 oktober, 20:45 uur

Sinds enkele uren heb ik een tantaliserend uitzicht op de Azoren. Tantaliserend omdat we er om 23:00 uur pas aanleggen en twee uur later alweer uitvaren. 'Slechts een paar containers te laden', liet de kapitein weten, toen ik eerder vandaag aan het wijsneuzen was op de brug. Onder geen beding mogen we van boord. De verwachtingen voor Martinique en Guadeloupe zijn beter: aankomst vroeg in de ochtend en het vertrek een etmaal later.

Eerlijk gezegd snak ik naar een beetje land. Het leven op een vrachtschip is toch ietwat monotoon. Zelfs voor iemand die met een boekje in een hoekje zielsgelukkig kan zijn. Nu kijk ik verlangend naar de contouren van de Azoren die in het duister voorbij glijden. Elk lichtje op de zwarte eilanden draagt de belofte van avontuur in zich. Ik kwijl er nog net niet bij.

17 oktober, 18:50 uur

Ik wil dit stukje niet beginnen met een lelijke tijdsbepaling (noch wil ik beginnen met het woord 'ik'), maar ga in dit streven dubbel falen. Vanochtend kregen we een rondleiding door de machinekamer. Het voelde als een afdaling in de hel. De thermometer wees 40 graden aan, het was stikbenauwd en zonder gehoorbescherming waren m'n trommelvliezen waarschijnlijk gescheurd. Ik heb groot respect voor de mannen die ik deze oven hun werk doen. Graag zou ik jullie beschrijven hoe de machinekamer eruit ziet, maar eerlijk gezegd begreep ik zelf niet waar ik naar keek. Machines interesseren me niet. Alles wat ik erover kan zeggen is dat de motor van gargantueske proporties is, omgeven door een jungle van honderden buizen, kabels, metertjes en andersoortig technisch spul en dat m'n shirt doorweekt was toen we weer weggingen.

18 oktober, 15:26 uur

Met de zegen van de kapitein ben ik het containerdek overgestoken – normaal gesproken verboden terrein – om op de boeg te gaan zitten. Aldaar heb ik gezien: dolfijnen, vliegende vissen en een verbrande Duitser.

19 oktober, 8:52 uur

Het hing er even om of we Martinique zouden aandoen. Er werd namelijk gestaakt. Dat verbaasde me niets want het is een Frans eiland, en de Fransen staken altijd. Momenteel liggen we dan toch in de baai te wachten op een loodsboot. Het is meteen ook gruwelijk heet. De afgelopen dagen was de temperatuur, dankzij een stevige oceaanbries, altijd aangenaam. Nu zoek ik wanhopig verkoeling.

Overwegingen uit Babel

Taal is een probleem als je reist en tegelijkertijd een boek probeert te schrijven. Ik herinner me dat ik tijdens het vorige Grote Avontuur in de V.S. na enkele maanden Nederlanders tegenkwam en nauwelijks nog een woord vaderlands kon produceren. Hetzelfde gold overigens voor mijn nieuwe kennissen.

Ik weet dat veel mensen dit overdreven vinden, maar wat menigeen zich niet realiseert is dat zodra je ons kikkerlandje verlaten hebt, de blootstelling aan Nederlands abrupt stopt. Sommige mensen slaan hun moedertaal misschien ergens op in een luchtdicht, verguld compartiment van hun grijze massa waar het Hollands onveranderlijk bewaard wordt als ware het de standaardmeter in Parijs. Ik niet, ik heb invloeden van buitenaf nodig om m'n Nederlands op peil te houden: gesprekken, kranten, websites, tijdschriften, boeken, liedjes op de radio, een debat op T.V., een advertentie op een bushokje, desnoods pagina 818 op teletekst.

Dat alles is er niet meer. Uit gewichtsoverwegingen is de enige bron van Nederlands die ik bij me heb de bundel reisverhalen getiteld 'Ik was nooit in Isfahaan' van Tommy Wieringa (overigens de beste nog levende schrijver in het Nederlands taalgebied, dus je kunt slechtere bronnen hebben). Elke dag sta ik mezelf één verhaal toe, waar ik op zuig als een dorstige op een kiezel in de woestijn.

En elke dag vervuilt m'n Nederlands een beetje meer. Ik spreek hier Engels, Frans en Duits, bereid me voor op het Spaans dat komen gaat en luister naar Leonard Cohen en Bob Dylan op m'n MP3-speler. Nergens is nog Nederlands en ik maak me oprecht zorgen dat ik over een paar maanden geen rechte zin meer op papier krijg.

Het is vanzelfsprekend een gevecht tegen de bierkaai. Eén verhaaltje van Tommy voor het slapen gaan, is niet genoeg om m'n leeslust te vervullen dus ben ik de 'scheepsbibliotheek' (drie planken: twee Duits, één Engels) ingedoken, waar ik een kaftloos exemplaar van 'Midnight in the Garden of Good and Evil' heb meegepakt; een heerlijk boek over de excentrieke inwoners van het zweterige Savannah (als ik het me goed herinner is het minder heerlijk verfilmd met Kevin Spacey in de hoofdrol). Ik geniet van elke pagina, merk dat ik in het Engels ga denken en dromen en ergens in m'n achterhoofd schreeuwt Japie Krekel: 'Niet doen!'.

En net toen je dacht dat je onsterfelijk was...

Gisterochtend telde ik drie afwezigen bij het ontbijt (dat ik dit keer wel gehaald heb, omdat de klok hier een uur achteruit is gezet). De diagnose: zeeziek. Daar was ik heel blij mee, omdat het betekent dat ik niet de eerste ben die gezichtsverlies gaat lijden door een innige relatie met zijn wc-pot te ontwikkelen. Het borrelt namelijk al dagen in m'n maag en gisteren kon het noodlot nog maar net afgewend worden.

Nu moet ik toegeven dat het deels m'n eigen schuld was. Ik durfde het wel weer aan om meer in te nemen dan de gebruikelijke twee Warsteiner bij het diner. In de kennelijke toestand waarin ik me aan het eind van de avond bevond is een golvend bed, dat ook nog eens permanent trilt omdat ik zo'n beetje bovenop de motor lig, geen zegen. Om het allemaal een beetje erger maken, pakte ik per ongeluk een fles bubbeltjeswater mee van de bar in plaats van de platte variant. Tja, en als je je nadorst probeert te lessen met een liter bubbeltjeswater op een schip dat altijd beweegt, dan vraag je om problemen.

Ik zag echt een beetje groen mensen, vanochtend. Door heel stil in m'n bed te blijven liggen is m'n maaginhoud gebleven waar hij hoort, maar het scheelde weinig. Ik heb de golven vervloekt en oprecht naar land verlangd. Kennelijk ben ik niet de ruige zeebonk waar jullie me allemaal voor hielden.

Nu gaat het wel weer. Door niet meer te drinken probeer ik te voorkomen dat ik me de komende dagen alsnog ga aansluiten bij de zeeziekte-brigade, maar ik ben niet vol vertrouwen. We zijn namelijk nog geen echt hoge golven tegengekomen...

P.S.

En wat stond er op het menu deze gezegende avond...koeientong! De oudere generatie passagiers at met smaak en vroeg om nog een stuk, maar ik heb het lekker laten staan. Wel geprobeerd natuurlijk, ik ben geen boer. De smaak was nog wel te verdragen, maar de textuur van het vlees en het idee dat er een stuk tong op je tong ligt, maakten me nog misselijker dan dat ik al was.

Writer's Blog*

Hoe schrijf je in godsnaam een roman!

Ik ga te rade bij papa Hemingway en lees: 'A novel is poetry disguised as prose and that is the hardest thing to do.' Bemoedigend.

*De term 'Writer's Blog' heb ik gejat van Paul Q. de Vries, die het op zijn beurt weer van een ander gejat zal hebben.

Een reis rond de wereld met 80 jaren

Monique is 80 en reist alleen. De Française is in Costa Rica – waar ze woont – opgestapt en heeft met de Horncap de Atlantische Oceaan overgestoken. In Le Havre zal ze van boord gaan, een trein nemen en in Marseille op een ander vrachtschip inschepen met bestemming Maleisië. Ik verberg mijn verbazing, om haar niet te beledigen. Waarschijnlijk vindt ze de dingen die ze op haar leeftijd doet doodnormaal.

We zijn tafelgenoten tijdens mijn eerste lunch aan boord. Is ze van boord gegaan om Antwerpen te zien? 'Welnee, ik heb Antwerpen al zo vaak bezocht.' Hoe vaak is ze al met een vrachtschip mee geweest? 'Tientallen keren.' Wat bracht haar ertoe om de wereld per vrachtschip te gaan ontdekken? 'Ik hou niet van vliegen en ik heb tijd. Vroeger was het niet zo makkelijk om een alternatief te vinden. Je had natuurlijk de Queen Mary en de QE II, maar cruises zijn niks voor mij. Totdat ik per toeval een boek vond over reizen per vrachtschip.'

Monique weet te vertellen dat dit één van de laatste keren zal zijn dat de Horncap met passagiers naar Costa Rica zal vertrekken. 'Del Monte, de nieuwe eigenaar, wil de route verleggen naar Florida, zonder passagiers. Zo zonde, deze rederij neemt al een eeuw lang passagiers mee van Costa Rica naar Europa en tijdens het laatste kwart van die eeuw, hadden ze mij vaak aan boord.'

Ik vraag of ze nog familie in Frankrijk heeft. Ze zegt nee en in haar voorzichtige glimlach lees ik dat iedereen die ze daar kent allang dood is. Hiervoor heeft ze 40 jaar in de V.S. gewoond: in Californië, in Florida, in Texas, in South Carolina, in New York en op nog een vijftal plekken. Sinds ze een volledige verblijfsvergunning heeft in Costa Rica, reist maar liefst ze acht maanden per jaar. 'Ik ben nu niet meer verplicht om zes maanden van het jaar in Costa Rica te zitten, dat moet wel als je een tijdelijke verblijfsvergunning hebt.' Kennelijk was zes maanden per jaar op pad, niet genoeg.

Ik vermoed dat haar echtgenoot -als die er al was- dood is en dat ze geen kinderen heeft. Ze heeft geld en tijd en hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Vrij om bijna permanent over de wereld te zwerven totdat de benen de steile trap van de kade naar het dek niet meer kunnen overwinnen. Zou ze eenzaam zijn?

Andriy, de Kazachse steward, komt aan onze tafel staan. In het Duits laat hij weten dat ene Jurgen, een passagier die zojuist aan boord is gekomen, straks bij ons zal aanschuiven. 'Ook een jonge jongen', voegt hij eraan toe. Met andere woorden: geen paniek, Andriy zal je wel verlossen van dat gekke, oude wijf. Monique rolt met haar ogen en ik lach hardop.

Monique vertelt over Costa Rica. Toen ze er voor het eerst kwam, vond ze het maar een gribus. Maar terwijl de rest van Midden-Amerika zich in de ene na de andere revolutie stortte, bleef het in Costa Rica rustig en dat trok veel buitenlands geld aan. Costa Rica belandde in een achtbaan van welvaart.

Ik laat iets weten over mijn voornemen om bij aankomst de Caribische kust in het zuiden te verkennen. 'Heel mooi daar, maar ook primitief. Kijk wel uit. Veel drugshandel. Drugs verpesten alles. En het wordt steeds erger. Het is dé Latijns-Amerikaanse ziekte.'

De tafel naast ons is ingenomen door twee Duitse stellen. Ze kennen elkaar niet en schudden uitbundig handen. Dolblij dat er landgenoten zijn op dit schip vol Russen en Kazakken, dat ze hun moedertaal kunnen praten, dat ze anderen hebben gevonden – een stel bovendien! – waarmee ze de angsten en onzekerheden over wat komen gaat, het hoofd kunnen bieden. Ze praten veel, snel, luid en oppervlakkig. Ze maken een zeer zenuwachtige indruk. Monique kijkt ernaar met een meewarige blik.

Ik ben klaar met mijn bord rijst. Monique zegt dat ik vooral niet op haar moet wachten. 'Op een vrachtschip leg je geen beslag op elkaar.' Hier spreekt de ervaren alleenreiziger. Gezelschap is een genoegen waar je niemand toe moet verplichten. Ik excuseer me en bedank voor gesprek.

De Duitsers zitten lang nadat de lunch is afgelopen nog met elkaar aan tafel. Ze lijken niet goed te weten wat er nu van hen wordt verwacht. Ik weet zeker dat ze elkaar de komende twintig dagen nog menigmaal zullen uitnodigen voor kaartspelletjes en soortgelijk vertier, ook als ze elkaar allang spuug- en spuugzat zijn.

Scheepsberichten (I)

10 oktober, 16:20 uur

Ik heb niks gemerkt toen we vertrokken. De verandering van licht door de patrijspoort deed vermoeden dat we ons niet meer op dezelfde plek bevonden. Toen ik m'n hoofd naar buiten stak zag ik de haven van Antwerpen voorbij glijden. Maar ik voelde geen deining noch een voorwaartse beweging.

Het waaide behoorlijk en de golven in de haven waren hoog genoeg om kleinere boten te laten stuiteren. Ze hadden geen enkel effect op het containerschip dat doodstil en waterpas naar de Schelde geduwd werd. Het geeft vertrouwen voor de golven die nog komen gaan.

10 oktober, 23:25 uur

Zojuist m'n bed ingedoken. We zijn op weg naar Le Havre. Ik heb wat gedronken en moet zeggen dat de combinatie van alcohol en de toegenomen deining van het schip me niet bevalt. Volgens medepassagier Jurgen is het een kwestie van de twee op elkaar afstemmen: net zoveel drinken totdat je eigen deining qua frequentie en amplitude overeenkomt met de golven. 'Maar als het straks echt gaat spoken kunnen we niet meer met bier toe. Dan hebben we iets sterkers nodig om de gewenste amplitude te bereiken.'

11 oktober, 11:35 uur

'De boot is uitgerust met een zwembad en een fitnessruimte', stond er op de website. Van de laatste heb ik zojuist gebruik gemaakt. Het was precies wat ik me voorstelde bij een fitnessruimte op een vrachtschip: vier roestige apparaten met tape over de scheuren in de kussens, weggestopt in een hoek van een warm en benauwd ruim, aangevuld met een collectie nog roestiger dumbbells, een bokszak en posters van mannen met een anabolenverslaving aan de muur.

Overigens schijnt het zwembad pas na Le Havre gevuld te worden. Juist, met zeewater...

11 oktober, 16:30 uur

Ergens vroeg in de ochtend zijn we aangekomen bij de zeesluis van Le Havre. Daar liggen we nu nog. Oorspronkelijk zou er om 10 uur een loodsboot komen, daarna duurt het twee uur om aan te meren. Dat schema is snel losgelaten. Zelfs als de loodsboot zich over een minuut meldt, liggen we pas om half 7 in de haven. Ondertussen is er ook een dichte mist opgestoken en ik heb er een hard hoofd in dat we vanavond nog Le Havre zullen bereiken.

Hiermee is het uitstapje naar Honfleur (of Honfleurs, ik weet niet hoe je het schrijft), een naar het schijnt idyllisch stadje in de buurt, op losse schroeven komen te staan. Oorspronkelijk zouden alle 11 passagiers van boord gaan. Nu is het animo gedaald tot 5, waardoor mijn animo alleen maar toeneemt. 'Honfleur(s) by night' is vast ook erg leuk.

12 oktober, 18:00 uur

Ik heb honger. Gruwelijke honger. En dat is m'n eigen schuld, want ik heb twee van de vier maaltijden van de dag overgeslagen. Te beginnen met het ontbijt (brood, fruit, yoghurt en desgewenst een omelet) dat te nuttigen is op het onchristelijke tijdstip van 7:30 uur. Dat zijn geen tijden voor een freelancer. We eten wat de officieren eten en belangrijker: we eten wánneer zij eten. Gelukkig nuttigen ze de lunch (ditmaal: salade, borsjt, gevolgd door bratwurst met pasta en groenten en meloen toe) ook vroeg, namelijk om 11:30 uur.

Het probleem zit hem er een beetje in de hoeveelheden. Als passagier krijg je het eten van een arbeider voorgeschoteld. Maar wij zitten de hele dag op ons reet boeken te lezen, dus is de honger nooit groot genoeg om de vier copieuze maaltijden te kunnen verorberen. Als je ontbijt, krijg je je lunch niet op. Als je de thee (thee/koffie met cake en ijs) van 16:00 uur nuttigt, is er nauwelijks ruimte voor het diner van 19:30 uur (gisteren: salade, zuurkoolsoep (tja...), gevolgd door kip, patat en een kwak groenten). Maar ik heb het ontbijt en de thee dus overgeslagen en heb me bovendien een uur uitgesloofd in het hok dat voor sportzaal moet doorgaan, dus nu heb ik honger.

Ander nieuws: We zijn net Le Havre uitgevaren. Nu volgt er alleen nog zee totdat het Caribisch gebied bereikt is. Honfleur(s) heb ik niet gezien. Het was al stikdonker toen we gisteren aanlegden en de steward zag er geen heil meer in om een taxi te bestellen. Dat is wel een minpuntje van deze manier van reizen; je bent volledig afhankelijk van de crew. Ga je op eigen houtje de boot af, dan sta je moederziel alleen in een immense haven, vele kilometers van de bewoonde wereld en enige vorm van openbaar vervoer. De taxi voor Honfleur(s) kwam uiteindelijk vanochtend om 9 uur, maar aangezien kapitein Dimitri iedereen om 13:00 uur weer aan boord wilde hebben, leek het me de moeite niet waard.

vrijdag 9 oktober 2009

Welkom

Beste lezersschare,

Daags voordat ik inscheep, flans ik, speciaal voor jullie, nog even dit weblog in elkaar. Dat doe ik in een Antwerps internetcafe, op een Belgische computer met een AZERTY-toetsenbord. U begrijpt: ik heb ruzie met het ding en hou het kort.

Morgenochtend ga ik in de Antwerpse haven op zoek naar de Horncap, een bananenboot (Del Monte) waarmee ik de Atlantische oceaan oversteek. Costa Rica is de eindbestemming, maar eerst moeten er nog bananen geladen worden op Guadeloupe en Martinique en op twee plaatsen in Colombia. Aangekomen in Costa Rica waggel ik met zeebenen van boord en wordt de reis over land vervolgd. Begin april vlieg ik terug vanaf Mexico-Stad.

Wat kunnen jullie verwachten van dit (scheeps)blog? De eerste twintig dagen in ieder geval helemaal niks. De techniek staat voor niets tegenwoordig, maar ik twijfel er ten zeerste aan dat er internet aan boord is. Wees geduldig. Ik zal getrouw observeren en mijn schrijfsels met jullie delen, zodra de kans er is. Daarna zal ik frequenter proberen te schrijven. Maar - zoals jullie weten - moet er ook een boek geschreven worden. En als de pijp leeg is heb ik er geen enkel probleem mee, om jullie in het ongewisse te laten over mijn avonturen (of gebrek daaraan), en de fysieke en mentale gesteldheid.

Dus vrienden, familie, collega's, minnaressen, Fluffy Ducks, kroegmaten, kennissen en Joop Woelke... Sterkte tijdens mijn afwezigheid, maar wanhoop niet, ik zal wederkeren.

uw correspondent,

Jorden F. Tiebout