zondag 6 december 2009

Terug naar de schoolbanken

Op de lijn Boquete – David worden oude Amerikaanse schoolbussen ingezet: de bekende gele bakbeesten. Direct nadat de afgedankte schoolbussen in Panama aankomen, beginnen ze hun tweede leven als vervoerder van volwassenen. De cosmetische transformatie van schoolbus naar lijnbus gaat geleidelijker. Sommige bussen hebben een nieuwe – en zeer bonte – kleurstelling gekregen, andere zijn nog geel en dragen nog altijd de aanduiding 'schoolbus'.

Het is de tweede dag van een week Spaanse les. De ironie dat een schoolbus – ook al is het dan een gepensioneerde – me naar het schooltje op vijf kilometer van Boquete brengt, ontgaat me niet. Het is een korte rit, dus ik blijf staan en kijk naar buiten. De bergen zijn van een matter groen dan de heuvels die ik tot nu toe gezien heb. Hier geen donkergroene vochtige jungle, dicht, exotisch en ondoordringbaar en zeer vijandig jegens de mens. Daarvoor zitten we te hoog. De begroeiing is open, je ziet de grijze stammen van de bomen op de flanken en her en der is een grasveld zichtbaar. Het is een vriendelijk plaatje. Veel dennen en andere naaldbomen ook; de versieringen voor de naderende kerst zien er niet zo misplaatst uit als elders in Panama.

Bergdorpen hebben iets puriteins over zich. Het zijn schone, ordelijke plekken. De corrupte buitenwereld is ver weg. Er waait altijd een frisse wind om verhitte hoofden te koelen. Je hebt het idee gezonder te worden door er simpelweg te zijn. Het water uit de kraan in mijn hotelkamer is net zo koud en schoon als dat van de kolkende Rio Caldera die het dorp in tweeën deelt. Zowel gepensioneerden als backpackers komen hier uitblazen.

De monastiek bevalt me. Ver weg van de zweterige zondigheid van Cahuita en Boca's del Toro lijkt dit een goede plek om eens wat werk te verzetten; lessen Spaans in de ochtend, schrijven in de middag, twee welverdiende bieren bij het avondeten en dan vroeg naar bed. Ergens weet ik al dat dit ijdele hoop is, maar voorlopig houd ik vast aan de illusie.

Onder mijn rechterarm heb ik een rol papier: mijn huiswerk. Het zijn simpele oefeningen: 'vul de juiste vorm van het werkwoord in op de open plekken in onderstaande conversatie tussen Jorge en Miguel.' Net zoals je ze vroeger voor Frans of Duits maakte. Het is dan ook verraderlijk gemakkelijk om weer af te glijden in een schoolse attitude. Zodra de Spaanse oefeningen gedaan waren, liet ik het boek uit m'n handen vallen. Huiswerk af, nu lekker buiten spelen. Ik schrok van de totale onwil om zelfstandig te willen reviseren. Ben jij nou vier jaar naar de universiteit geweest?

Ik spring uit de bus en loop de laatste vijfhonderd meter naar de school. 'Ik heb geen zin', denk ik. 'Dan maak je maar zin', hoor ik mijn moeder zeggen. Veertien jaar schoolgang zorgen ervoor dat je educatie de rest van je leven associeert met dwang. Een noodzakelijk kwaad, een straf, opgelegd door ouders en regering. Maar ik betaal om hier te zijn. Ik betaal voor het privilege om Spaanse les te krijgen. Het voelt schizofreen, deze vrijwillige internering.

Gelukkig bevindt het klaslokaal zich buiten onder een dak van bananenbladeren; een galmend, muf hok met kapotte luxaflex en tafels met kauwgom eronder had ik niet overleefd. Toch is ook veel hetzelfde. 'Wat doe ik graag in mijn vrije tijd?', wil de Panamese leraar weten. 'Jugar futbol', antwoord ik. Ik ga naar de hel voor deze leugen. Voetbal spelen! Ik heb twee linkerbenen en ik heb een hekel aan voetbal spelen. Voetbal kijken vind ik leuk, maar het woord voor 'kijken' ken ik nog niet. Het is net als vroeger met Duits, toen de hele klas opeens aan tennis deed, omdat 'schlitzschuhlaufen' moeilijker te spellen is.

Dan komt de vraag die ik toen ook al haatte. Kun je vijf eigenschappen van jezelf noemen? De oefening is bedoeld om de bijvoeglijke naamwoorden te leren en vooral om het verschil tussen de werkwoorden 'ser' en 'estar', die beiden 'zijn' betekenen, duidelijk te maken. 'Soy intelligente', weet ik nog te bedenken. Dan zit ik vast. Ik mag een woordenboek gebruiken, maar heb moeite mezelf in vier woorden samen te vatten. 'Ik ben een aspirant schrijver met weltschmerz, een eeuwige romanticus met een voorliefde voor dames met rood haar, die ten alle tijden verlangt naar andere kusten', denk ik. Nee, dat is een beetje te geavanceerd voor les twee.

'Het is altijd moeilijk om over jezelf te praten', zeg ik. Weer een leugen. Ik praat dolgraag over mezelf. 'Het mogen ook fysieke eigenschappen zijn', zegt de leraar, een toonbeeld van geduld. Denk denk! 'Ik ben gezegend met een bovengemiddeld groot geslacht', schiet me te binnen. Nee, je zegt het niet! Na een tiental seconden, die aanvoelen als tien minuten weet ik 'soy alto' (ik ben lang) eruit te persen.

Na een aarzelend begin gaat de Spaanse les steeds beter bevallen. Ik doe mijn best en de leraar is gezegend met didactisch talent. Als ik me niet vergis hebben we er beiden plezier in. 'Je moet het zelf willen', zeiden leraren vroeger. Net als de meeste klasgenoten van toen deed ik precies genoeg om een diploma halen en niets extra's. Het was dit arbeidsethos – of liever gezegd: het gebrek daaraan – dat een me valse start bezorgde op de universiteit, waar je het echt zelf moet willen om überhaupt een cursus met een voldoende af te sluiten.

Ik had ooit een leraar Duits die ongeveer in de tweede les besloot dat ik niet deugde en lui was. Het is nu lastig in te schatten in hoeverre hij daarin gelijk had. Twee dingen weet ik zeker. Eén: ik dacht toen dat ik best een goede leerling was en vanwege zijn – in mijn ogen – belachelijke beschuldiging, verdween alle motivatie om de taal der Germanen te leren. Twee: het was een lul van een vent. Dezelfde leraar was een vogelaar en praatte daar graag over. Hij kon oprecht verontwaardigd zijn wanneer niemand in de klas wist hoe de kneu of de grote gele kwikstaart eruit zag.

Ik weet nog steeds niet hoe een kneu eruit ziet. Gezien zijn naam stel ik me een nogal teleurstellende vogel voor. Hier loop ik uren door de bossen op zoek naar de quetzal, de mytische Maya vogel, die zelfs ik er op de plaatjes wonderschoon uit vind zien. Als ik hem vind zal dat minstens driehonderd kneutjes waard zijn en als ik bij terugkomst vloeiend Spaans spreek, is dat meer dan genoeg compensatie voor de weigering me te onderwerpen aan vijf jaar Teutoonse tortuur.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten