woensdag 29 januari 2014

Over het recht van jongeren om klef te doen op bankjes

Eén van de aangenaamste aspecten van het Latijns-Amerikaanse straatbeeld is de openlijke kalverliefde. Overal zie je ze. Jonge mensen, twee aan twee. Ze houden handjes vast. Ze vleien tegen elkaar aan op straathoeken en in de metro. Ze zitten uren op bankjes in parkjes te friemelen, frunniken en vlooien. Ze verdrinken in elkaars ogen. Ze snuiven, ruiken en zuchten. Ze durven elkaar niet los te laten. Ze kopen een ijsje.

Het is kleffer dan klef, maar het is wat een jong mens hoort te doen. Ik vind de schaamteloze gretigheid waarmee de latino-puber hunkert naar liefhebben en lusthebben, aantrekkelijker dan de houterige paringsdans die ik me van thuis herinner: stoer doen, vooral cool blijven, ze niet laten denken dat je geïnteresseerd bent, angstvallig in de buurt van je boertige maten hangen, moed indrinken totdat je zoveel moed hebt geconsumeerd dat je geen twee zinnen meer kan zeggen...

Jongens hier hoeven zich geen moed in te drinken om een meisje aan te spreken. Over romantiek wordt niet lacherig gedaan. Je leeft voor de romantiek, waarvoor anders? Wie vrienden heeft met een Latijns-Amerikaanse achtergrond, kent de hoogdravende, bijna hoofse woorden waarmee ze uiting geven aan hun genegenheid. 'Reina de mi corazon, luz de ma vida!' (koningin van mijn hart, licht van m'n leven!), passeert er dan opeens op Facebook. En dat op een doodgewone dinsdagochtend.

Het is zomervakantie nu. Het Peruaanse jongmens heeft verlof. Er wordt nog meer op bankjes gezeten dan anders. Ik zag ze zitten aan de lagune van de oase van Huacachina, in een decor van machtige zandduinen. Ik zag ze aan zee in Huanchaco, een lelijk kustoord waar de Peruanen hun gammele auto's op het strand parkeren. Ik zag ze zitten en zitten. Ze zijn jong, dus ze hebben geen geld, dus ze zitten. Ze zijn jong, dus hebben ze geen eigen plek, dus zitten ze. Ik zag ze zitten en content zijn.

In de provincie Atjeh, het meest noordelijke stukje van Sumatra, is de sharia sinds 2001 de norm in het strafrecht – in tegenstelling tot de rest van Indonesië. In Atjeh jaagt de religieuze politie op ongetrouwde jongeren die zich samen in het openbaar vertonen. Wie op heterdaad betrapt wordt, kan gedwongen worden ter plekke te trouwen of riskeert een veroordeling tot negen stokslagen. 

vrijdag 24 januari 2014

De vlinder en de bliksemschicht


Laten we hem Pedro noemen.

Wie hem ziet, verwacht geen grootse dingen. Hij is midden dertig, klein en pezig. Zijn mosterd-gele uniform, hoewel keurig in de plooi, floddert een beetje om zijn lijf. Zijn kapsel is geen middel tot zelfexpressie, het is gewoon netjes kort geknipt.

Pedro is steward op de luxe busdienst van Cuzco naar Ica. Van de geïsoleerde Andes naar de cosmopoliete kustregio, waar de mensen er anders uitzien dan hij. Pedro heeft een volbloed-indianenkop, een scherp gesneden donker gelaat met de kenmerkende hoge jukbeenderen van de Inca's. Aan de kust, in Lima, in Ica, in de smeltkroes, zijn het allemaal mestiezen met Spaanse trekken.

Pedro is pas opzienbarend als hij in beweging komt. Pedro de flits. Pedro bliksemschicht. Een fenomeen. De bus schudt, de bus slingert. Het is een rit van zeventien uur en nergens is de weg vlak of recht. Op en af, bocht na bocht, langs ravijnen, zeventien uur lang. Een informatiefilmpje laat weten dat de bussen van Cruz del Sur zich altijd aan de voorgeschreven maximumsnelheid van 90 kilometer per uur houden. Een overbodig gegeven. 90 kilometer per uur betekent een gegarandeerde dood op deze bergwegen. De kilometerteller, zichtbaar in de passagierscabine, schommelt rond de 45.

Alles schommelt, behalve Pedro de berggeit. Hij flitst door de rijdende bus. Met headsets voor de radio in je armleuning. Met armen vol kussens en dekens. Met een tree thee en koffie rent hij de trap af tussen de twee verdiepingen van de dubbeldekker en komt boven met blad gestapelde magnetronmaaltijden die hij met verbluffende vlotheid uitdeelt, als een robot vermomd als Inca. Nooit morst hij een druppel. Als passagiers opstaan om naar de wc te gaan, liggen ze prompt bij hun buurman op schoot en zwalken als dronken nijlpaarden door de bus. Pedro trekt zijn afvalkarretje het middenpad op tijdens een steile afdaling en schuift mechanisch de lege dienbladen op hun plek. Nooit wankelt hij, nooit houdt hij zich vast, nooit moet hij zijn evenwicht hervinden.

In een mum van tijd zijn twee verdiepingen aan passagiers gelaafd en gevoed. Dan neemt ook Pedro plaats op zijn stoel achterin, naast de wc, maar hij blijft aanspreekbaar. Zijn dienst stopt pas als de bus zijn eindbestemming heeft bereikt.

Zeventien uur is lang genoeg om te fantaseren over Pedro's leven buiten de bus...

Laten we haar Mariposa Lopez noemen.

Mariposa Lopez woont in het appartement boven dat van Pedro. Ze is van Lima naar Cuzco verhuisd. Ze is kapster. Pedro vindt Mariposa Lopez een ravissante verschijning, maar is er de man niet naar om dat te zeggen. Soms heeft Mariposa Lopez een vriendje. Mannen met vet in hun achterovergekamde haren, die haar soms een blauw oog bezorgen, waarna ze ze aan de straat zet. Pedro zegt er niets van, behalve wanneer ze hem om zijn mening vraagt.

Mariposa Lopez staat vaak voor de deur als Pedro net zijn bed is ingedoken na een lange dienst op de bus. Pedro doet altijd open. Als Mariposa Lopez het slaperig hoofd van Pedro ziet verontschuldigt ze zich met overgave, maar het weerhoudt haar niet om de volgende keer gewoon weer te kloppen.

Pedro leent Mariposa Lopez suiker. Pedro vult haar olie bij en zegt dat ze nodig de remmen van haar kleine auto moet laten nakijken. Pedro repareert een lekkende kraan. Mariposa Lopez serveert rijst met zeevruchten, waar hooglander Pedro niet zo veel om geeft, maar hij eet glimlachend.

Zo draaien ze al bijna twee jaar om elkaar heen. Voordat ik in slaap val, bedenk ik dat ik straks niet moet vergeten om Pedro op het hart te drukken dat hij Mariposa Lopez gewoon eens moet zoenen, nadat ze rijst met zeevruchten voor hem heeft gemaakt.

dinsdag 21 januari 2014

Ziek, zwak en misselijk

Lang heb ik gedacht dat ik immuun was voor de meeste typische reizigerskwaaltjes, zoals daar zijn: voedselvergiftiging, zeeziekte, wagenziekte, hoogteziekte en neurosyfilis. Helaas bleek ik uiteindelijk toch een mens.

Wagenziek ben ik een paar keer geweest in schuddende bussen die zich door eindeloze bochten slingerden. En in 2009, ergens tussen de Azoren en Guadeloupe, op een duits vrachtschip, zag ik groen van het zeeziek zijn. In Granada, Nicaragua at ik bedorven kip en verbaasde me een nacht lang over de hoeveelheid vocht die een mens in zich draagt.

Tot voor kort dacht ik dat hoogteziekte een overdreven fenomeen was, aangezwengeld door fabrikanten van pillen voor de reisapotheek. Allicht dat een beklimming van Everest voor wat ademnood kan zorgen, maar Cuzco, op 3500 meter, dat zal toch wel meevallen?

Twee uur na aankomst: het steegje stijgt, niet eens zo scherp, maar ik voel m'n kuiten branden. Daarna een stenen trap. Ik adem niet meer, ik zuig lucht als milkshake door een te dun rietje. Ik hijg als een bejaarde kettingroker. Mijn longen voelen aan alsof ze niet groter zijn dan een gloeilamp. Bovengekomen ben ik misselijk, ik sta wankel, het hoofd bonkt en steekt. Ik kan niet meer ontkennen dat hoogteziekte kennelijk toch bestaat. Eerst even uithijgen.

3500 meter hoogte valt niet mee voor de Homo Zeeniveau. Op 3500 meter is de lucht merkbaar ijl. Ik duik een bar in. Niet bewegen helpt. En, tot mijn verbazing, helpt de thee van coca-bladeren – een geijkt lapmiddel voor lijders aan hoogteziekte – zeer goed. Of het nu komt door de coca-bladeren of omdat ik iets warms binnenkrijg: de druk in het hoofd verdwijnt, het is alsof iemand een ventiel opendraait.

Daarna dronk ik een Pisco Sour en at Lomo Saltado en was alles weer goed. (al moet ik serieus rekening houden met de mogelijkheid dat ik ook niet immuun ben voor neurosyfilis).

zondag 19 januari 2014

Ik was ook nooit in Isfahaan

Welkom in trein 'Expedition 33' van Peru Rail naar Aguascalientes, ook wel Machu Pichu-pueblo genoemd. We boemelen voort met 50 kilometer in het uur. Langzamer in bewoonde gebieden waar vee of kinderen op de rails staan en de dieselloc toeterend voortkruipt. Uiterlijk is dit ook geen flitstrein, zware ijzeren wagons die doen denken aan de pre-plastic tijd, bijeengehouden door klinknagels, en een monster van een locomotief, een mechanische tientonner (het kan ook gerust een twintigtonner zijn) die blauwe rook spuwt.

Hevig schuddend trekt de trein door de Sacred Valley van Peru, de witschuimende Urubamba volgend. In de wagons zitten toeristen in comfortabele zetels, ze maken foto's van het berglandschap en kauwen op droge koekjes die bij de prijs inbegrepen zaten. Dit is geen echte trein, het is een thema-trein, een pseudo-trein, een meta-trein, zijn bestaansreden is het vervoeren van toeristen van Cuzco naar Machu Picchu. De wagons zijn gedecoreerd met Inca-motieven, in het dak zijn extra ramen voor een beter uitzicht. Deze trein laat zich beter vergelijken met het stoomtreintje in De Efteling dan de intercity Utrecht – Amsterdam.

Bij mijn weten is de trein het enige transportmiddel naar Aguascalientes, de poort naar Machu Pichu. Of je moet met een gecertificeerde gids gedurende vier dagen de Inca Trail belopen. De Peruaanse overheid waakt over de oude Inca-stad als een leeuwin over haar kittens. Vanaf het kopen van een toegangsbewijs bij één van de officiële instanties tot aan het betreden van de ruïnes, laat ik vier keer mijn paspoort zien en op de terugweg nog twee keer. De trein betekent: controle. Controle over wie komt en gaat. Aguascalientes is autovrij, je kunt er niet naartoe rijden, je kunt geen taxi pakken. Het wemelt er van de militairen.

Ik stel me voor dat Aguascalientes begon als een kleine pleisterplaats voor Machu Pichu-gangers. Een paar straatverkopers, een kantine, misschien een bar onder een dak van golfplaat of een kampeerterrein. Nu is het een zorgvuldig gemanicuurde nederzetting, met schoon geboende, afval- en zwerfhondvrije-straten, parkjes, bankjes en bordjes en circa 99 pizza-tenten, godzijdank opgetrokken uit de onafgewerkte betonblokken waar de Peruanen zo dol op zijn, anders had ik me werkelijk in Disney-Peru gewaand. Maar, eerlijk is eerlijk, het heeft ook z'n charme. Ingeklemd tussen groene bergtoppen, in innige omhelzing met de kolkende rivier. 99 pizza-tenten kunnen niet voorkomen dat het vredig overkomt. Mag je een plek die ontstaan is voor het toerisme nep of onecht noemen? Zonder toerisme, geen Aguascalientes. Het heeft nooit een andere raison d' etre gekend.

Ik heb meer moeite met Cuzco – de vroegere keizerlijke hoofdstad van het Inca-rijk, de 'navel van de wereld'. Er wonen meer dan 300.000 mensen in Cuzco, maar in de oude koloniale binnenstad, waar her en der nog een Inca-muur staat, lijkt de overwinning van het toerisme compleet. Alles is ingericht op de toerist. En dit is het lager-dan-laag-seizoen, het onvoorspelbare regenseizoen. Ik wil niet weten hoe het hier in juli is.

Cuzco mag dan de 'navel van de wereld' zijn, het is ook het kontgat van de wereld. De taxi-rit van het vliegveld naar de oude stad voert door de lelijkste voorstad die ik ooit heb gezien (en ik heb Antwerpen-Luchtbal gezien). Het is een halve stap boven een sloppenwijk: verkeerschaos en open riolen. Overal half afgemaakte bouwsels waar de roestbruine sprieten van gewapend beton uitsteken, afval tussen in onbruik geraakte treinrails, een markt in de modder met varkenspoten en varkenskoppen. Sommige huizen zijn gemaakt van blokken samengepakte aarde of klei.*  De binnenstad is met toerismegeld gerestaureerd en biedt natuurlijk een totaal ander aanzicht. En dan gaan de prijzen voor eten en drinken omhoog tot een niveau wat een westerling redelijk zou noemen, maar voor de gemiddelde Peruaan onbetaalbaar. Dus die verdwijnt. Achter de economische muur van oud-Cuzco, wordt nauwelijks meer geleefd en gestorven. Het is één groot hotel geworden.

Van Aguascalientes vervoeren busjes mensen de berg op. Een modder- en steenlawine heeft een haarspeldbocht doen verdwijnen, dus moeten we een stuk lopen en overstappen in een busje dat een bocht hoger wacht. En dan Machu Picchu. Dat is adembenemend, surreëel mooi. Punt.

Wacht even, Peru? Je wilde toch naar het Midden-Oosten? Klopt, maar toen het tijd was om een vliegticket te kopen, dreigde Obama Syrië aan te vallen omdat ze stoute dingen hadden gedaan met chemische wapens, en begon Iran – waar de belofte van detente onder de nieuwe gematigde president Rohani direct als sneeuw voor de zon leek te verdwijnen – te dreigen met represailles tegen Amerika en zijn bondgenoten. Dus mobiliseerde Israël alvast en ondertussen ontploften er bommen in Libanon dat dankzij het ingewikkelde netwerk van allianties bij de Syrisch burgeroorlog betrokken dreigde te raken, overspoelden Syrische vluchtelingen Turkije en Jordanië en tuimelde Egypte in een regen van molotov-cocktails als een bananenrepubliek in de jaren '70 van coup naar contra-coup. En ondertussen kan je nog steeds geen visa voor Irak krijgen – via een officiële weg althans. Dus leek het Midden-Oosten steeds kleiner te worden. Uiteindelijk viel het nog mee (niet vanuit het oogpunt van de Syrische burger natuurlijk), maar toen was plan-B al gemaakt.

En nu kan ik Nederlands beste hedendaagse schrijver Tommy Wieringa de hand schudden, want hij was overal, behalve in Isfahaan, zo lezen we in zijn magistrale bundel reisverhalen getiteld Ik was nooit in Isfahaan dat opnieuw zijn weg heeft gevonden naar mijn backpack.

Welkom op de trein van Peru naar Cuba, via Ecuador, Colombia en Midden-Amerika.

*Ik moet mijn observatie over huizen van aarde/klei als symbool van pauperdom ietwat nuanceren. Bij nadere inspectie blijkt dat het eerder een traditionele methode is, die nog dikwijls wordt toegepast. Een aarden muur is blijkbaar stevig genoeg om er ramen en een deur in te zetten en een pannendak op te leggen. Ook veel statige koloniale gebouwen in oud-Cuzco zijn uit aarde opgetrokken, al zijn de gevels daar afgewerkt met een gladde pleisterlaag.