vrijdag 27 november 2009

De David Hasselhof van de lage landen

Ik heb een leven gered. Althans dat beweert de jongedame die ik uit de branding heb getrokken. Vanuit mijn perspectief was de situatie niet zo dramatisch. 'Serieus, ik was doodmoe', zegt ze, uithijgend op haar handdoek. 'Nog even en ik was permanent onder gegaan.'

We zijn op Wizard Beach, een door god verlaten strand op Bastimentos. Je kunt er alleen per boot komen. De golven zijn hoog, de onderstroom is verraderlijk. Als ik de eerste keer die dag het water in ga, ben ik verrast hoe sterk de stroming is. Ik ben een waterrat, maar moet serieus kracht zetten om niet naar zee te worden gezogen. Terwijl ik een borstcrawl inzet en mee probeer te liften op metershoge golven, zie ik het dikke Amerikaanse meisje de zee in gaan.

Als ik een kwartier later het strand oploop, rent haar vriendin naar me toe. Ze is in paniek, er is stront aan de knikker. Vanuit de zee klinkt de roep om hulp. Met de openingsklanken van Baywatch in mijn hoofd, ren ik het water in. Ze is niet ver, hooguit een tiental meters buiten het gebied waar ik kan staan. Het ziet er onschuldig uit, maar eenmaal daar kijk ik in een asgrauw gezicht en zie oprechte paniek.

Angst en golven ontnemen het meisje de adem, ze is te moe om tegen de stroom in te zwemmen. Ze gaat steeds kopje onder, het lange haar plakt tegen het gezicht. Ik praat, zeg dat het goed komt. Nu stoot ze alleen nog hese zuchten uit.

Het gaat langzaam en het is hard werken, maar stukje bij beetje komen we dichter bij het strand. Ik kan inmiddels staan en trek mijn drenkeling mee. 'Het lukt niet meer. Kun je me alsjeblieft dragen?', vraagt ze, zwaar hijgend. 'Iets minder McDonalds eten en iets vaker sporten, lieverd', denk ik.

Ik til haar op en begin alvast te genieten van mijn David Hasselhof-moment als ik haar straks het strand opdraag. De zeekoe in mijn armen wordt zwaarder nu er steeds minder water is om te helpen dragen, maar het lijkt erop dat het gaat lukken.

Dan ga ik opeens kopje onder, ik ben in een soort geul gestapt. Proestend kom ik weer boven. 'Je hebt een snottebel', zegt het meisje dat opeens haar spraakvermogen geheel hervonden heeft. Ik veeg met mijn hand over m'n gezicht. In Baywatch hadden ze nooit een snottebel.

Reisberichten (III)

23 november, 14:25 uur

Toen de stoomlocomotief werd uitgevonden dacht dat men de reis schadelijk zou zijn voor de gezondheid. Een mens kon toch niet gemaakt zijn voor snelheden van 80 km per uur? Ik vertelde dit aan een Spanjaard en hij was het er roerend mee eens. 'Ik denk dat het op zielsniveau zeker waar is', zei hij. 'Heb je nooit het gevoel dat je weliswaar fysiek bent gearriveerd als je uit een vliegtuig stapt, maar dat je ziel er twee dagen over doet om je in te halen?'

Nu geloof ik niet in de ziel, maar ik ben wel degelijk een voorstander van langzaam reizen. Er zijn echter grenzen. Ik heb mijn stek op Isla Bastimentos ingeruild voor een kamer op Isla Colon; een wereldreis van maar liefst tien minuten per boot! Het wordt een beetje te gek met deze mini-etappes. Dus over twee dagen ga ik eens lekker een aantal uren in de bus zitten om via de stad David, het bergdorp Boquete te bereiken. Boquete ligt relatief dichtbij Boca's del Toro, maar de enige manier om er te komen is via David.

25 november, 9:17 uur

Na vier dagen regen schijnt eindelijk de zon weer, dus ik blijf nog een dagje langer op het eiland.

26 november, 19:00 uur

De reis naar David was adembenemend mooi; vier uur slingeren over een tweebaansweg door het beboste hoogland van de provincie Chiriqui. Soms reden we letterlijk de wolken in. De vergezichten waren fantastisch, ik heb zelden zoiets gezien.

Morgen ga ik eens een nieuwe, kleine rugzak kopen. De andere, waar ik m'n laptop, boeken en waardevolle spullen in bewaar, stinkt. Hij lag op het strand en werd overspoeld door een golf met tsunami ambities, overigens zonder laptop, boeken en waardevolle spullen erin. Ik heb de tas uitgespoeld onder de douche en laten drogen, maar sinds het incident stinkt het ding een uur in de wind: een combinatie van zure kots en zweetvoeten. De geur is intens genoeg om hoofden te doen laten draaien in de bus, waarna er gekeken wordt met de bekende wat-ruik-ik-toch blik.

Met een frisse rugzak pak ik vervolgens de bus naar bergdorp Boquete. Aldaar zal ik natuurpaden bewandelen in de hoop de fameuze Quetzal te zien, me onderdompelen in warmwaterbronnen en koffieplantages bezoeken, maar vooral ga ik een cursus Spaans volgen. Ik kan de taal redelijk verstaan, maar mijn gesproken Spaans bestaat uit slechts een paar standaardzinnen. En dat is niet toereikend, zo ondervond ik toen de verloopstekker, die ik gebruik om onder andere mijn Europese laptop op te laden via Amerikaanse stopcontacten, zoek raakte. Na lang speuren heb ik een nieuwe stekker weten te vinden, maar er kwamen naar mijn smaak iets te veel handen en voeten aan te pas.

vrijdag 20 november 2009

Hinde

Ze staart naar het ding in mijn hand: een zacht, plastic, roze speelgoed hert, zo eentje die piept als je erin knijpt. Alleen piept deze niet meer. De pieper is weg en de verf is gaan slijten vanwege de vele mensenhanden die het hert beroerd hebben. Ervoor in de plaats is de smerige grijszwarte waas gekomen die je ziet op oud kleuterspeelgoed.

'Het is de sleutelhanger van m'n kamersleutel maar', verklaar ik. 'Geen ketters idool waar ik totemistische eigenschappen aan toeschrijf.' Ze lacht. Ik adoreer haar omdat ze dit soort uitspraken, over 'ketterse idolen' en 'totemistische eigenschappen' direct begrijpt. Op het hertje zijn bloemen getekend om de suggestie te wekken dat het, de poten onder het lijf gevouwen, in een weide ligt. Het is geen bijster masculine sleutelhanger.

We staan buiten. Ze riep mijn naam, ik herkende de stem en verliet de kamer met een haastig aangeschoten stinkend T-shirt om het bovenlijf en mijn hert. 'Ik vertrek vandaag', zegt ze. 'Hoe laat?' 'Nu, direct.'

In mijn maag groeit een steen. Ik ben slecht in vluchtige contacten en word verliefd – voor een minuut of voor een jaar – op elke dame die lief voor me is. Het is me dan ook een mysterie waar de eeuwige, obsessieve drang vandaan komt om altijd in het gezelschap van een meisje te willen verkeren. Als ze weg gaan voel ik me altijd alleen, ellendig en verlaten. Deze week heb ik me drie keer alleen, ellendig en verlaten gevoeld.

Er volgt een omhelzing en we wensen elkaar succes. Ze draait zich om, ik kijk haar na.

De man met de machete die het oerwoud uit de berm verwijderd ziet hoe een buitenlandse jongen lang op het pad staat; een steenharde blik in zijn ogen, een gespannen kaak, zijn rechterhand wurgt een zacht, roze speelgoed hertje, omdat hij een ander zacht, roze speelgoed hertje uit zijn blikveld ziet verdwijnen.

dinsdag 17 november 2009

Licht en duister

Donkerder dan dit wordt het niet. De gaten tussen de schaarse straatlantaarns zijn soms akelig groot en slokken me geheel op in de duisternis. Ik loop over een betonnen voetpad, de enige verharde corridor in het enige dorp op dit eiland. Links en rechts van het pad staan huizen, oude gammele onderkomens van verweerd hout. De felle kleuren van de afbladderende verf breken soms door het donker heen. Het voetpad is niet breed en de huizen staan dichtbij, dus het voelt claustrofobisch. Achter de huizen links is de zee, ik hoor hem, hij is zeer dichtbij, maar ik zie alleen de maanloze nacht. Achter de huizen rechts begint de steile heuvel met het oerwoud. Dit dorp, dat de naam Old Bank draagt, zal nooit groter worden dan een voetpad met twee rijen houten constructies aan weerskanten.

Ik loop door. Zwarte mensen, gecamoufleerd in de nacht, verschijnen soms ineens uit het duister. Je ziet vooral hun ogen, die soms wit zijn, maar vaker geel en bloeddoorlopen. Ik hoor de mannen die discussiëren in het onverstaanbare Guari-Guari lang voordat ik ze zie. Het schijnt een dialect van Engels te zijn. Dan passeer je opeens een andere westerling, hij kijkt naar je als een ree in de koplampen van een aanstormende auto. Twee kinderen doemen op. Wat doe die zo laat buiten? Wees niet zo stom, het is pas zeven uur. Zo dicht bij de evenaar is het om half zes al stikdonker en speelt je interne klok spelletjes. Mijn maag knort. Hoe ben ik hier verzeild geraakt?

De kamikazepiloot van het polyester bootje neemt elke golf frontaal. We vliegen over de schuimtoppen en komen met een klap weer op het water terug. Ik vergewis me ervan dat m'n rugzak niet overboord kan vallen. Het is het eind van de middag. De zon, die eerder die dag nog ongenadig scheen heeft zich teruggetrokken achter de regenwolken. Het is gaan waaien. Er zit een suggestie van schemer in de lucht. De bestuurder is ontspannen, maar de noodzaak tot haast maken is voelbaar. Ze noemen dit een watertaxi, maar eigenlijk zijn het allemaal snorders: jongens met een bootje die je benadert aan de waterkant. Er is geen officiële veerdienst tussen Isla Colon en Isla Bastimentos.

Old Bank, de enige nederzetting op Bastimentos is een waterdorp. Veel huizen staan geheel of gedeeltelijk op palen in de zee. Gezien vanaf het water is het een wirwar van houten vlonders en steigers. Mijn aquatische chauffeur zet me af bij Cabina Tio Tom, oftewel: Uncle Tom's Cabin, oftewel: De negerhut van oom Tom – waarom draagt de Nederlandse vertaling als enige het woord 'neger'? Twee gasten in hangmatten op een vierkante steiger met een dak van bananenbladeren zien hoe mijn taxi contact met de wal maakt. Ik kijk in mijn portemonnee en vloek inwendig omdat ik alleen een biljet van 10 dollar heb; de afgesproken prijs voor de rit was 4 dollar en niemand hier heeft ooit wisselgeld. 'Het is je geluksdag', zeg ik. 'Nee, geen probleem, ik kan wisselen', zegt de bestuurder. Zoveel eerlijkheid ben ik nog niet eerder tegengekomen in deze contreien.

Het boottochtje van het toeristische hoofdeiland Colon naar Bastimentos was de laatste etappe van de reis naar het Panamese eilandenrijk Boca´s del Toro die hemelsbreed zeer kort was, maar verder nogal omslachtig en tijdrovend. Halverwege de ochtend stap ik in een hete bus in Puerto Viejo die over deels onverharde wegen naar de grens bij Sixaola rijdt. Alleen de toeristen leggen de hele weg af, de bus stopt elke vijf minuten om een Costa Ricaan uit te laten stappen.

Europeanen weten niet meer hoe een grensovergang eruit ziet. We zijn gewend om zonder snelheid te minderen Duitsland of België in te zoeven. Ik wacht een uur bij de Costa Ricaanse douane omdat ze zijn gaan lunchen. De grens is een rivier die overgestoken dient te worden via een oude, roestige spoorbrug waar allang geen treinen meer rijden en waar mensen nu te voet over een gammel plankenpad naar de Panamese kant lopen. De douane aan het eind van de brug werkt sneller dan die aan het begin. Dan met zes anderen in een taxibusje dat ons naar de veerdienst in Almirante brengt. Oversteken in het dichterbij gelegen Changuinola gaat niet: de haven is overspoeld door de aanhoudende regen. Dat is op deze warme dag moeilijk voor de stellen. Er zijn natte plekken in m'n shirt verschenen en mijn voorhoofd dreigt te verbranden.

Mijn kamer bij oom Tom is geheel opgetrokken uit bruine houten planken, het raam is een houten luik dat ik stut met een stok om het open te houden, de douche geeft alleen koud water, maar verder is het een schoon en comfortabel onderkomen. Ik installeer me, ga op bed liggen en val in slaap. Een uur later word ik wakker met avondlucht in m´n neusgaten. Ik hoor de zee klotsen en zie het fluorescerende water door de kieren van de houten vloer. En ik heb honger.

Nieuwe plekken dienen altijd eerst bij daglicht verkend te worden, anders loop je al snel verloren rond, zeker in een dorp zo duister als dit. Ik loop over het donkere pad. Een deel van me wil terugkeren naar oom Tom´s schuilplaats maar dan word ik overspoeld door het licht van een restaurant rechts van me. Het is er vrolijk en het eten is lekker. Ik stap de duisternis weer in met een volle maag en hervonden moed. De klanken van keiharde salsa leiden me naar een schuurachtige bar. Het laatste stukje naar de deuropening betreft een donker zandpad dat ik vooral op gevoel afleg; niet voor het eerst knaagt het vermoeden dat ik mijn moeders nachtblindheid geërfd heb.

Binnen baadt het bargedeelte in licht, de rest van de ruimte is donker. In obscure hoeken gaan jongenshanden op ontdekkingstocht over een meisjeslichaam. Ik wil guaro drinken, een regionale drank die op wodka lijkt en lekker is met ijs en beetje sprite of soda. Ik bestel eerst met de merknaam – Casique – en probeer dan de soortnaam als ik het onbegrip zie in het gezicht van de bartender. Een anonieme witte fles verschijnt. Ik begrijp: dit is de zogeheten guaro-contrabando. Casique is de enige officiële producent, de andere guaro's zijn strikt genomen verboden waar. Soms zijn de methanol-gehaltes in de drank gevaarlijk hoog. Van methanol word je op de lange termijn blind. Het spul smaakt goedkoop, de mate van verfijning is slechts één stap boven thuisbrouwsels. Ik vrees de kater en laat me niet meer dan vier keer inschenken.

Toch word ik wakker met steken in mijn kop. Geel licht beukt op de planken van de kamer en probeert via alle kieren en gaten een weg naar binnen te vinden. Buiten zindert de dag. Tom serveert zijn gasten ontbijt aan het water onder een afdak. Ik krijg koffie. 'En een fles water graag Tom'. De wereld is nog nooit zo kleurrijk geweest. Zwarte kinderen springen vanaf een steiger in azuurblauw water met beboste bergen van smaragd op de achtergrond.

Ik loop naar buiten en de liefelijkheid van het dorp overvalt me. Grote vrouwen lachen naar je vanaf hun veranda's. Oude mannen roken sigaren op een bankje, bootjes met vis of mens zoeken een aanlegplek. De zon schijnt en mijn hypothalamus produceert een feestmaal aan endorfine.

Reisberichten (II)

13 november, 10:32 uur

Het regent nu al twee dagen onafgebroken; het soort regen dat wegen onbegaanbaar en gesprekken onverstaanbaar maakt. Ik vind het wel prima. De muggen blijven weg en je zweet niet zo. Bovendien schrijf ik meer als het regent. De zon maakt euforisch en daar heb je niets aan.

14 november, 15:12 uur

Ik ben strontverkouden. Gisteren voelde ik de druk in m'n hoofd steeds verder toenemen; m'n oren, neus, keel en brein zaten dicht. Vandaag heeft het drukventiel zich geopend en snotter en rochel ik. (nu we het over snot hebben gehad, heb ik het gevoel dat er een grens is overschreden en denk ik dat de tijd is gekomen om jullie binnenkort te verblijden met een stukje over ontlasting).

15 november, 19:05 uur

De afgelopen drie dagen heb ik doorgebracht in Puerto Viejo en dat is geen dag te kort. Ik ben bepaald geen fan van wat dé feestbestemming van Costa Rica is. Puerto Viejo is slechts twee keer groter dan het paradijselijke Cahuita, en dus naar alle maatstaven nog steeds niet meer dan een gehucht, maar de atmosfeer is radicaal anders. In Cahuita is de typische toerist iemand die langere tijd alleen rondreist, hier lopen grote groepen surfers en Amerikaanse tieners rond, die in twee weken alles uit hun vakantie willen halen. In Cahuita hoor je reggae van een keur aan artiesten, oud en nieuw, hier schalt 'The best of Bob Marley' uit elk geluidssysteem (Buffalo Soldier is een heel vervelend lied als je het voor de tiende keer hoort) en hebben ze een 'reggaewinkel' waar je mutsen in de kleuren van de Jamaicaanse vlag kan kopen. In Cahuita eet je authentieke Caribische gerechten, in Puerto Viejo eet men pizza en sushi. En de locals vertonen het bekende cynische gedrag dat massatoerisme zo vaak naar boven brengt .

Lopend in Puerto Viejo kan je je niet aan de indruk ontrekken dat je hier vijftien jaar te laat bent. Paradise Lost. Dus kijk ik uit naar archipel Boca's del Toro, dat ook toeristisch is, maar wel wonderschoon beloofd te zijn. Ik ben van plan te verblijven op één van de minder ontwikkelde eilanden en het populaire Isla Colon grotendeels links te laten liggen, om zo het 'Puerto Viejo-syndroom' te vermijden.

16 november, 22:25 uur

De homo sapiens is gebaat bij weerstand, schrijft Tommy Wieringa. Wij waarderen de dingen meer als het moeite heeft gekost ze te bemachtigen. Misschien dat ik daarom zo enthousiast ben over Boca's del Toro. Hemelsbreed liggen de eilanden misschien zestig kilometer van Puerto Viejo maar je bereikt ze pas na een hete en zweterige busrit, een bezoek aan de Costa Ricaanse douane, een wandeling over een roestige spoorbrug die de grensrivier overspant, een bezoek aan de Panamese douane, een rit in een taxibusje, en twee overtochten met bootjes, de eerste om het toeristische Isla Colon te bereiken de tweede om naar het minder ontwikkelde Isla Bastimentos te komen, waar ik gisteren in de schemering voet aan wal zette.

Weerstand zal ook zeker hebben bijgedragen aan mijn oordeel over de stranden. Die zijn zo Caribisch als maar zijn kan: wit zand, palmbomen, helderblauw water en vrijwel niemand in zicht. Maar om er te komen is geen sinecure. Daarvoor moet een pad door het oerwoud afgelegd worden. Een modderpad waar je soms tot je knieën in weg zakt, smal en vaak steil, spekglad met scherpe stenen en allerlei gemene prikkelplanten. Het terrein was uitsluitend geschikt voor laarzen, maar ik liep op m'n slippers en al snel op blote voeten, omdat de grip op het pad met slippers vrijwel nul was.

De tocht bedroeg 1,2 kilometer, maar ik heb er bijna een uur over gedaan. Halverwege kreeg ik gezelschap van een jonge Duitser – ook barrevoets – die me inhaalde. Ik ben niet gezegend met een bijster goed evenwichtsgevoel en hij was aanmerkelijk rapper. De Duitser – type ubermensch – was zo vriendelijk te suggereren dat hij sneller was omdat hij als timmerman vaak op daken werkte, terwijl we beiden wisten dat de voornaamste reden was dat ik gewoon spastisch ben. Omdat hij me steeds trouw opwachtte en geen onvertogen woord zei over mijn onvermogen hem bij te houden, begonnen onze ploeteringen een beetje te lijken op de tocht van Frodo en Sam in Lord of the Rings. Frodo – bleek en breekbaar, de intellectueel – bereikte Mordor alleen dankzij de niet aflatende hulp van Sam – blond, sterke en gezonde tuinman en zo trouw als een puppy. En de hobbits droegen ook geen schoenen.

vrijdag 13 november 2009

Gevraagd: één overvaller voor dronken jongeman. Geweld is bespreekbaar.

Frank uit Boston is overvallen. Gisternacht kon hij zijn kamer niet in, zijn sleutel was foetsie. De klojo is toen buiten in slaap gevallen op een bankje, en werd, naar eigen zeggen, wakker met de punt van een machete op z'n borst.

Frank is een vriendelijke jongen die graag een praatje aanknoopt. Ik ontmoette hem in Cahuita. Onze gesprekken duurden nooit lang, want praten met Frank is ongeveer zo boeiend als naar een draaiende wasmachine kijken. Ik zag hem vandaag weer in het nabijgelegen Puerto Viejo. Hij had een schram op z'n kop. 'Dat ziet er lelijk uit man, heeft hij je ook een tik verkocht?', vraag ik als hij klaar is met zijn relaas – ik heb m'n empathische modus aan staan. 'Nee, ik ben eerder op de avond van m'n fiets gevallen.'

Het klinkt hard, maar sommige mensen verdienen het. Had dit mij kunnen gebeuren? Jazeker, maar niet op deze manier. Midden-Amerika kan gevaarlijk zijn. Dat staat buiten kijf. Bepaalde dingen doe je gewoon niet. Zoals rondlopen met je paspoort en creditcard op zak, pinnen na zonsondergang, je inlaten met schimmige figuren die in illegale middelen handelen of – zoals Frank – meer drinken dan je op kan, vervolgens van je fiets lazeren*, je sleutel kwijt raken en daarna buiten in slaap vallen. Andere dingen doe je gewoon wel, zoals de reisgids erop naslaan of er straten zijn die vermeden dienen te worden, en de hotelkamer controleren op sporen van braak voordat je erin trekt.**

Frank doet luchtig over het voorval – hij had niet meer dan twintig dollar op zak – maar ik zie dat hij is aangedaan. Ook al is het een naïeve eikel, het is makkelijk medelijden met hem te hebben. Hij is klein, bleek en mager, heeft een warrige bos haar en waterige ogen. Hij vindt het moeilijk een coherent verhaal te vertellen en zou waarschijnlijk een nier afstaan voor een nacht met een mooie dame. Zijn versierpogingen zijn vertederend, hij benadert elk meisje met het zinnetje: 'Hello princess'; zoveel bravoure past niet bij zijn timide verschijning en zijn dunne stem.

Frank is ook werkeloos. Toen de kredietcrisis langs kwam bij zijn werkgever, een verzekeringsmaatschappij, stond Frank als één van de eersten op straat. Eigenlijk is hij in alles een slachtoffer; wie naar hem kijkt en zijn verhaal hoort, snapt waarom de overvaller hem heeft uitgekozen.

Ik speel de barmhartige Samaritaan en trakteer Frank op lunch, waar ik tien minuten later weer spijt van heb, omdat hij me dood verveeld met verzonnen verhalen over zijn amoureuze veroveringen. Stom, naïef rund.

*Hebben jullie weleens nagedacht over de herkomst van het woord 'lazeren'? Aangezien het vaak in situaties van dronkenschap wordt gebruikt – 'met je zatte hoofd van je fiets lazeren' – lijkt het me plausibel dat het te maken heeft met 'lazarus zijn', de uitdrukking die weer afkomstig is van de Bijbelse figuur Lazarus. Wie het beter weet, mag het zeggen.

**Als deze alinea ietwat belerend klinkt dan komt dat omdat ik m'n ouders duidelijk wil maken dat ik echt wel goed oplet, zodat ze niet onnodig bang worden door dit stukje over overvallen.

woensdag 11 november 2009

Reisbericht XL

Het is tijd om te gaan. Het is tijd om, zoals de Amerikanen zeggen, 'betere weiden' (better pastures) op te zoeken. Morgen vertrek ik na tien dagen Cahuita naar Puerto Viejo, waar ik maximaal drie dagen doorbreng. Daarna vervolgt de reis zich naar het Panamese eilandenparadijs Boca's del Toro. Degenen onder jullie die geografisch onderlegd zijn, snappen dat ik naar het zuiden beweeg, terwijl het einddoel Mexico-Stad is, zo'n 2000 km noordelijk van hier. Dat betekent dat ik na Boca's snel een paar grote stappen noordwaarts wil maken. Immers: ik ben op dat moment al anderhalve maand onderweg (de bootreis meegerekend) en heb nog 'maar' vierenhalve maand te gaan. Genoeg tijd, maar het is geen slecht idee in de juiste richting te gaan bewegen.

Cahuita was heerlijk, een droom, maar nu heb ik last van onderhuidse jeuk. Je wordt er kriegelig van om steeds dezelfde gezichten te zien. De jongen die je één keer iets te drinken hebt gegeven en die nu als een bedelend hondje achter je aan loopt, hopend dat de koek nog niet op is. De barvrouw die precies weet wat je drinkt ('grande trago de guaro con fresca') en je de moeite bespaart om in gebrekkig Spaans te bestellen. De rotkop van de neger buiten, een kansloos figuur die zeven dagen per week op een straathoek staat te dansen op de muziek die uit de bar komt. Hij mag niet naar binnen omdat hij van 's ochtends vroeg tot in de kleine uurtjes, strak staat van de pillen. Vaak trilt zijn rechteroog. En toch nemen blonde meisjes hem mee naar huis; ze zien hem voor het eerst, ze weten niet beter. Shakespeare's groenogige monster laat zijn tanden zien.

Dus ga ik verkassen. Ik was hier vier keer langer dan de gemiddelde bezoeker maar heb attracties als het Bibri-indianenreservaat met spectaculaire waterval in de jungle niet eens gezien. Ik rouw er niet om, er komen nog genoeg watervallen en indianen en ik hecht meer waarde aan het observeren vanaf m'n barkruk of badlaken. Mensen kijken is niet anders dan apen spotten* in het bos: je moet langzaam bewegen om ze te zien.

*Gisteren behalve de gebruikelijke kapucijnaapjes ook brulapen van héél dichtbij gezien!

maandag 9 november 2009

Mannen onder elkaar

'Zij lijkt op Heather Locklear', zegt Thomas die in de Amsterdamse Jordaan woont. 'Ja, maar dan zonder make-up en tien jaar ouder', zeg ik. Toch is de gelijkenis treffend. Heather drinkt koffie in café Parquecito waar Thomas en ik zojuist het diner genuttigd hebben. Ze draagt een strak T-shirt om een sportief bovenlijf en een baseballpet. Een paardenstaart stroomt uit de opening aan de achterkant. Ze ziet er Amerikaans uit, maar praat Spaans met de bediening, die ze duidelijk goed kent.

'Zou het haar zijn?', vraagt Thomas. We werpen steelse blikken haar kant op. Ik uit mijn twijfel: 'Als het inderdaad Heather Locklear is, wat doet ze dan in dit café, op deze plek?' 'Misschien kan ze hier anoniem rondlopen.' Ik geef toe dat het mogelijk is, immers: de meeste beelden van Heather Locklear op de Nederlandse TV dateren van een decennium geleden.

'Ga het vragen', suggereer ik. 'Het is een ouwe tang als je het mij vraagt, maar als het werkelijk Heather Locklear is, zullen we dat gemakshalve even negeren.' Inmiddels kijkt Heather – die haar naam continu hoort vallen – onze kant op. Thomas lacht: 'Je wil dat ik aan een oud, verlept wijf vraag of ze toevallig Heather Locklear is?'

Heather staat op en loopt naar onze tafel. Mijn hart slaat een slag over. 'Jullie zijn ook Nederlanders, toch?', zegt ze met een Rotterdams accent. 'Mag ik vragen met welke maatschappij jullie vliegen, want ik zoek een goedkoop ticket.'

Tijdens het bier, later op de avond, spreken Thomas en ik meermaals de hoop uit dat de Rotterdamse ons gesprek niet heeft kunnen horen. Diep van binnen zijn we aardige jongens.

zaterdag 7 november 2009

Een boek voor Cahuita

De oude rasta is zeventig jaar, maar heeft het lijf van een jonge kickbokser: een ebbenhouten sculptuur. Zijn verweerde gezicht en grijze dreadlocks verraden zijn leeftijd, op de rest van het lichaam heeft de tijd geen vat. Hoe het kan, is een raadsel: de rasta doet de ganse dag niets anders dan rondjes lopen zonder shirt en neuriën, meestal stoned. Wat is zijn verhaal? En wat is het verhaal van de andere inwoners – de meeste afstammelingen van Jamaicaanse immigranten – in dit dorp?.

Cahuita is niet meer dan een nederzetting van een paar stoffige straten, uitgehakt in de jungle. Ten noorden van het dorp ligt een strand met zwart zand, ten zuiden een strand met wit zand. Daar is ook het Cahuita National Park, waar je het pad door de jungle kan volgen. Toegang is gratis. Toen de overheid entree wilde gaan heffen, barricadeerden de inwoners van Cahuita de wegen. Ze wonnen en hun National Park is nog immer vrij van entreegeld. Donaties zijn vanzelfsprekend welkom.

Dit paradijselijke dorp en haar inwoners lenen zich voor een boek. Een schrijver zou hier een jaar moeten verblijven en de kleurrijke personages portretteren. Uit de afzonderlijke portretten zal dan de ziel van deze mooie plek naar boven komen. Onze schrijver doet er goed aan te beginnen bij Sankey, de curator – en enige medewerker – van het piepkleine Afro-Carribean Museum en tevens auteur van het boek 'What Happen': een geschiedenis van dit oord met verhalen die jarenlang mondeling zijn doorgegeven.

Daarna zou hij vrienden kunnen worden met Mack, de eigenaar van reggaebar Coco's, waar alle nachtwezens zich verzamelen. Mack weet zonder twijfel geheimen van zijn clientèle en kan de schrijver bij hen kan introduceren. Maar misschien heeft onze Hemingway eerst honger en gaat hij eten bij Madame Edith, die haar restaurant volledig in haar eentje bestiert en zelf de bestellingen opneemt, de drankjes inschenkt, het eten bereidt en serveert en met je afrekent. Soms wacht je bijna een uur maar de 'carribean chicken' in cocosmelk is zo mals dat het vlees van het bot valt als je erop blaast. Edith is een grote zwarte vrouw die zwijgend serveert en het zal niet makkelijk zijn voor de schrijver om haar aan het praten te krijgen, maar ze is onmisbaar voor het boek.

Cahuita is van oorsprong weliswaar een Jamaicaanse nederzetting maar tegenwoordig is de bevolkingssamenstelling zeer divers. Dus moet de schrijver ook op bezoek bij de Latino's en de Amerikaanse en Europese expats. Dat levert direct leuke, nieuwe perspectieven op want dankzij hun afwijkende achtergrond en referentiekader beschouwen zij de wereld om hen heen natuurlijk volstrekt anders.

Vriend schrijver zou eens aan de twee mooie Costa Ricaanse meisjes, die over de enige verharde weg in het dorp flaneren, moeten vragen wat ze verwachten van het leven. Waarschijnlijk kijken ze dan achterom waar hun voorland loopt in de vorm van hun moddervette moeders. Aan elke schouder hangt een olifantenpoot, ze hebben kwabbige ruggen en een reet als de achtersteven van de Titanic. Vrouwen worden snel een beetje vadsig hier.

Dan naar de expats, die vrijwel altijd een hotel bestieren. Kleine gelegenheden zonder pretentie met niet meer dan vijf kamers die direct vanaf de straat – of het strand – toegankelijk zijn. Ze zijn gemaakt van hout en hebben golfplaten daken. Voor een 'cabina' met warme douche moet extra worden betaald. De eigenares van Cabinas Brisas del Mar ('hutjes zeewind') is de Amerikaanse Jenny. Ze vertelt graag, maar zelden coherent, dus de schrijver moet gezegend zijn met een talent om tussen de regels door te lezen. Maar misschien kan ze een boute uitspraak doen over hoe zij en de andere hoteleigenaren van het eerste uur, aankijken tegen de recente hoogbouw in het dorp: twee betonnen hotels en één in aanbouw van maar liefst drie verdiepingen. Airconditioning en kabel-TV zijn gearriveerd in Cahuita.

Wellicht dat de auteur vervolgens doorverwezen wordt naar de Zwitserse dame die schoonmaakbedrijfje 'Clean & Clear' bezit. Ze komt letterlijk bij iedereen binnen en is mogelijk een waardevolle bron van informatie. En wie is toch de eigenaar van 'Rudi's Wurstelbar': een gammele houten kar midden in het dorp waar meestal niks gebeurt, maar soms opeens een barbecue brandt. Degene die de bratwurst draait heet zeker geen Rudi, want het is een gekleurde dame.

Maar het gaat niet alle expats hier voor de wind. Mogelijk heeft de schrijver bij aankomst in het gehucht al kennis gemaakt met Lisa. Ze komt uit Duitsland, is graatmager, draagt vale T-shirts en heeft een junkenkop. Met haar bijna tandeloze mond spreekt ze toeristen aan en biedt aan ze naar een hotel te brengen. De meesten negeren haar, alleen de Duitstaligen accepteren soms de hulp. Want wie laat nu een landgenoot staan en, ach, wat kan het kwaad om een paar dollar te geven voor een dienst? Maar Lisa houdt haar hand niet op. Het zijn de hoteleigenaren die haar soms iets toestoppen, uit liefdadigheid. De schrijver wil het verhaal van Lisa graag hebben. Hoe glij je als bevoorrechte West-Europese in godsnaam af tot de status van dakloze junk in Costa Rica? Het zou het begin kunnen zijn van een groter thema: de schaduwkanten van het paradijs.

Als onze Harry Mulish in spe dat pad besluit te bewandelen moet hij zeker de drugsdealers benaderen. Daarmee heeft hij direct een hele generatie aan inwoners te pakken want iedere zwarte jongen onder de dertig dealt. Het is niet hun baan, maar slechts een nevenactiviteit. Ze hebben het spul toch, omdat ze zelf gebruiken en proberen iets te verdienen door de rest te verkopen. Als dat niet lukt, is er geen man overboord. Wanneer de toerist 'nee dank je' antwoordt, dan volgt steevast het 'no problem, my friend', soms gevolgd door de rasta-uitdrukking 'one love!'. Geld verdienen is leuk, maar het moet niet teveel moeite kosten. Dat geldt voor alle vormen van bedrijvigheid hier: legaal en illegaal.

Naar verluidt is er nog één andere illegale bezigheid in zwang in dit gebied: het sekstourisme. Stikt het van de treurige dikke mannen die een jong meisje zoeken? Dat had je gedacht! De sekstoeristen zijn vrouwen en ze komen voor de gespierde rasta's. Onze schrijver zal dus op zoek moeten naar een seksbeluste dame en een rasta die zijn diensten aanbiedt. Dat is niet zo makkelijk. De heren staan niet te wachten achter een raam met een rode TL-balk. Het is een zeer informele vorm van prostitutie. De jongens versieren vrouwen in een bar of op het strand. Niet elke dame weet van tevoren dat het hier om betaalde liefde gaat. Maar betalen doen ze allemaal, want wie zegt er nee met een grote neger in de kamer? Overigens weet het gros van de vrouwen precies hoe het werkt, zij spreken over 'rent-a-rasta'.

Is elke lokale jongen een bijbeunende drugsdealer en deeltijd prostituee? Er zijn natuurlijk de regelbevestigende uitzonderingen. Neem bijvoorbeeld 'King', volgens iedereen de mooiste jongen van het dorp. King vaart elke ochtend om negen uur uit naar het koraalrif, waar toeristen kunnen snorkelen. Als het water die dag te troebel blijkt, of de golven te hoog, dan neemt King zijn gasten kosteloos mee de jungle in, waar hij demonstreert een fantastisch talent te hebben om apen en luiaards in de bomen te signaleren en slangen op de grond. En zou de schrijver dan vragen of de kokosnoten eetbaar zijn dan klimt oermens King een palmboom in en keert terug met de vrucht, die hij doorklieft met één enkele haal van zijn machete.

Het boek is niet compleet zonder een passage over Mister Big. J.: een neger met een grijze ringbaard en een oorbel. Op de deur van zijn winkel staat: 'De laatste cowboy van Cahuita.' Het is een 'one-stop-shop'. Bij hem kun je terecht voor een snorkeltour, fietsverhuur, excursies te paard, boekenuitleen, een bezoek aan het indianenreservaat, lezingen over lokale geschiedenis en nog minstens twintig andere diensten. Zijn 'core business' is echter de wasserette. Voor vier dollar wast de laatste cowboy van Cahuita je vuile onderbroeken die je schoon, droog en opgevouwen terugkrijgt in een vuilniszak met je naam erop.

Nieuw in het dorp is de Australische Asiah, die eigenlijk gewoon Kate heet. Asiah is de naam die ze aannam na haar inwijding in de geheimen van Tantra-Yoga. Ze is drie weken geleden als bezoeker gearriveerd en wil niet meer weg. De schrijver zou Asiahs pogingen om zich vestigen en zieltjes te winnen voor de lessen Tantra-Yoga als een soort rode draad in het boek kunnen opnemen. Stiekem hoopt hij dat Asiahs verhaal eindigt in desillusie, dat is smeuïger.

De rugzaktoeristen zijn zich vanzelfsprekend niet bewust van wat er zich onder de oppervlakte afspeelt, daarvoor blijven ze te kort. Het mooie, lange meisje met het rode haar en het ondeugende gezicht vertrekt na anderhalve dag weer naar het busstation: de grote rugzak op de rug, de kleine op de buik, twee stevige loopschoenen bungelen met de veters aan haar bagage. Misschien is ze Nederlands; daarvan zijn er veel hier. Meestal herken je ze van grote afstand: zwetende kaas in de zon.

Om alles in perspectief te plaatsen voert de schrijver aan het eind van het boek een man op die men 'de filosoof' noemt. Hij zegt dingen als: 'In San José had ik een fiets. Ik gebruikte hem een decennium lang zonder problemen. Ik nam de fiets mee naar Cahuita en hij was na tien weken verroest.' Hij praat op een karakteristieke manier; vol en rond en met nadruk op het laatste woord van elke zin. Praten doe je hier met je lippen en niet -zoals wij- vanuit de keel. 'Alles roest hier. Wij ook. Zelf ben ik natuurlijk volkomen vastgeroest. Terug naar San José kan niet, want alles kost daar geld. En geld heb ik niet. Het strand en de zee kosten me niets.' Het klinkt diepzinnig en de schrijver is tevreden, want de lezer zal geloven dat hij geslaagd is om tot de kern van zijn onderwerp – welke magie de volatiele samenstelling van mensen in dit dorp bijeen houdt - door te dringen.

Is er een broodschrijver te vinden die er zin in heeft? Zelf heb ik de tijd niet en bovendien: mijn geloofsbrieven zijn te mager. Daarnaast is het portretteren van een geïsoleerde, excentrieke gemeenschap in de romanvorm een nogal platgetreden genre. Het is al tientallen keren gedaan. Cahuita moet voorlopig tevreden zijn met een veel te lang bericht in een weblog.

Begrafenis

De meeste muggen hier zijn klein en onzichtbaar, maar nu neemt een grote vette bruut van een mug prinsheerlijk op m'n been plaats en penetreert met zijn angel van twee centimeter opper- en lederhuid. Ik mep hem van me af en op het moment dat hij laag vliegt verpletter ik hem tussen slipper en terras en verzink weer in gedachten. Na drie minuten ontwaar ik beweging in m'n ooghoek. Honderden kleine mieren hebben zich verzameld rondom het lijk. Een minuut later hebben ze de mug die met zijn lichaamssappen – en de mijne – aan het terras zat gekleefd los gewrikt. Er ontstaat een colonne van mieren van het plaats delict, over de rode tegels, naar het nest in het zand, van zeker vijf meter lang. Vijf meter aan mieren, voor één mug! Het slachtoffer wordt over mierenruggetjes doorgegeven richting nest. Het ziet er bijna plechtig uit. Ondertussen blijven tientallen mieren ijverig trekken aan kleinere stukjes mug die zijn achtergebleven, niet zichtbaar voor het mensenoog. Na tien minuten zijn de mieren weg en bevindt het bewijs dat ik één van Gods schepsels van het leven heb beroofd zich onder de grond.

Allemaal leuk en aardig die apen, maar dit was het meest fascinerende natuurfenomeen dat ik hier heb gezien.

Reisberichten (I)

30 oktober, 16:00 uur

Toen ik zei dat ik direct na de boot naar Cahuita zou gaan, heb ik gelogen. Excuses daarvoor. Vandaag en morgen zit ik in een hotel in Puerto Limon. Het is een smerige en ook gevaarlijke stad, maar is niet geheel zonder charme. In het stadsparkje leven luiaarden. Ze zijn voor Westerse ogen alleen moeilijk te spotten in hun habitat hoog in de boomtoppen. De luiaarden aan de voet van de boom – ongeschoren en bier drinkend uit een fles in een bruine papieren zak – zijn makkelijker te herkennen. Een jochie van een jaar of zeven biedt zijn diensten aan terwijl ik verwoede pogingen doe een luiaard te ontwaren. 'Want to see baby sloth, sir?'. Ik denk: 'dit gaat geld kosten', maar wil 'baby sloth' toch wel zien. Het jochie brengt me naar een boom, de beesten zijn goed gecamoufleerd, maar na herhaaldelijk aanwijzen zie ik hem toch. 'Don't stand under him sir, he makes lot of poopie poopie.' Het jochie vraagt om een fooi. Bedelende kinderen geef ik meestal niets, maar dit jong heeft blijk gegeven van zakeninstinct en dat mag beloond worden. Dan staan er opeens vijf vriendjes – geen idee waar ze vandaan kwamen – om me heen. Zij menen dat ze ook fooi verdienen. Ik verdeel m'n kleingeld, het equivalent van twee dollar. Ze zijn er oprecht blij mee. Als een kind.

31 oktober, 23:15 uur

Of ik toevallig Peter Jager uit Amsterdam ken, wil barvrouw Anna van Bar Washington weten...

2 november, 16:20 uur

Na een redelijk bloedstollende busrit ben ik gisteren aangekomen in Cahuita en het is hier fantastisch. M'n hartslag is minstens tien slagen gedaald, stress bestaat hier niet.

5 november, 08:55 uur

Nog immer in Cahuita en naar alle waarschijnlijkheid blijf ik nog wel even. Ik zal binnenkort een stukje proberen te schrijven waarin ik het dorp recht doe, maar ik heb het idee dat de zeelucht, die alles hier roestig en zout maakt, ook m'n hersenpan doet corroderen en verzilten. Ik schrijf niet veel momenteel.

Het strand van Cahuita is onderdeel van een nationaal park; beschermd natuurgebied dus. En dan is best bijzonder om liggend op het strand je ogen te openen en een zwart aapje met een wit gezicht te zien in de overhangende boom. En als hij dan een kokosnoot op je knar probeert te gooien, heb je een goede anekdote voor later in de kroeg. En het geluid dat de grotere, zwarte apen maken als de zon opkomt is van een volume dat niet te beschrijven valt. En de papegaaien, de luiaards, de slangen, de vleermuizen die 's avonds langs je raam scheren en de gekko op het plafond dragen allemaal bij aan het 'wauw-ik-ben-op-een-ander-continent-gevoel.'