donderdag 28 januari 2010

Wat geschiedde

APPENDIX
De verloren maand: wind en windstilte
door prof. dr. FJ Klein Bralburg van Erven Lieghtligt tot Zemelniet

Dit is een reconstructie van wat in het discours over Rijst, bonen en zeven sloten 'de verloren maand' is gaan heten. Als bijzonder hoogleraar in de Baked Air Literature is het mijn eer om deze reconstructie te mogen schrijven. Uitgeverij HKVDV, sinds jaar en dag de vaste uitgever van het werk Jorden F. Tiebout, vond dat de tiende verjaardag van Rijst, bonen en zeven sloten niet geruisloos voorbij mocht gaan en besloot tot de heruitgave die u nu in handen heeft; tevens de eerste 'druk' die verschijnt op digitaal papier.

Voor wie niet bekend is met de term, zal ik uitleggen wat we verstaan onder 'de verloren maand'. Rijst, bonen en zeven sloten is een verzameling notities, gedachten, korte verhalen en verslagen van Tiebouts reis als jonge man door Midden-Amerika. Het is gedurende deze reis dat hij zijn debuutroman Een grote lul, maar een klein hartje schrijft. Nadat dit boek twintig weken op nummer één in bestseller-lijsten had gestaan, viel het besluit om ook Rijst, bonen en zeven sloten uit te geven, teneinde het hongerige lezerspubliek tevreden te houden. Tiebout werkte ondertussen aan het bekroonde meesterwerk Gluteus Maximus.

Bij aanvang van de reis is Tiebout uiterst productief, maar na kerst 2009 valt hij stil. Pas in februari lijkt de verhalenmachine weer op volle toeren te draaien. Hij schrijft, als altijd, over wat hem op dat moment inspireert en interesseert en blikt niet terug. Wat gebeurde er in die verloren januarimaand in Nicaragua? Tiebout bewaart zelf het stilzwijgen. Sinds zijn vierde echtgenote hem verliet, verblijft hij in een Zen-klooster en schrijft uitsluitend nog haiku's en limericks.

Maandenlang heb ik gezocht naar hints in Tiebouts werk, ik reisde in zijn voetstappen, zag de boekhouding in van hotels en vliegmaatschappijen en zocht naar personen die hem mogelijk hebben gekend. En vond er enkele... Dit is het verhaal van de verloren maand.

Big Corn Island en Little Corn Island werden in 1988 met de grond gelijk gemaakt door orkaan Joan. Toen de Cessna uit Managua met haar viertien passagiers op 9 januari 2010 landde op het vliegveld van Big Corn lag er wederom een storm op de loer. Eén van de passagiers was Jorden F. Tiebout.

De storm ging niet de boeken in als orkaan en het is onduidelijk of het noodweer de classificatie 'tropische storm' kreeg, maar zeker is dat het gedurende vijf dagen slecht toeven was op het eiland. De belangrijkste nederzetting op Big Corn is Brig Bay. De baai, gewoonlijk een spiegel, was veranderd in een kolkende zee. Daken van golfplaat vlogen door de lucht. Golven overspoelden de hoofdweg. Vissers verankerden hun boten op open zee. Wie dat niet deed zag zijn inkomensvoorziening kapot slaan tegen de rotsen.

We weten dat het ook in Tiebouts hoofd stormde die dagen. Familieleden herinneren zich een stuk waarin hij aangeeft moeite te hebben met schrijven. 'De muzen hebben mij verlaten', zou hij hebben neergepend. Bij de eerste publicatie van Rijst, bonen en zeven sloten werd dit stuk niet aangemerkt als onderdeel van het reisverhaal en ging zodoende verloren. Het is aannemelijk dat Tiebout van plan was om Big Corn direct te verlaten om de rust op te zoeken van het idyllische Little Corn Island. Pas na vijf dagen brak de zon door, ging de wind liggen en vond hij een boot die hem kon overzetten. Op deze onbedorven Caribische parel, tijdens de laatste dagen van januari, kwamen de woorden weer los.

De woorden waren eerder gestokt kort na een zeer levendige beschrijving van een kerkdienst op kerstavond op Ometepe; een eiland gevormd door twee vulkanen in het grootste zoetwatermeer ter wereld. De meest pijnlijke omissie in Rijst, bonen en zeven sloten is het ontbreken van een gelijkend stuk over oudejaarsavond. Stilte, geen woord over de festiviteiten, die in Midden-Amerika toch zeer uitbundig zijn.

Het blijkt dat Tiebout tijdens de jaarwisseling nog altijd op Ometepe was, in een slaperig plaatsje genaamd Merida om precies te zijn. Merida is een goede uitvalsbasis om de San Ramon waterval te bezoeken, ooit een heilige plaats voor indianen. We kunnen aannemen dat ook Tiebout de wandeling van drie uur had aanvaard en klauterend over keien de kloof bereikte die eindigt bij een enorme rotswand, waarvan de top door watermist aan het zicht onttrokken is. Voelde hij het ontzag dat ik voelde bij het zien van dit altaar van de natuur?

Ik schreef mensen aan die gedurende die dagen ook in Merida verbleven en kwam in contact met Ian, een joviale Schot, die zich Tiebout goed herinnert: 'Man, hij heeft mijn leven gered die jaarwisseling! Zeker tachtig procent van ons hostel lag op bed lang voordat de klok twaalf uur sloeg. Hippies waren het, allemaal. Ze stonden om zes uur op om hun macrobiotische ontbijt te nuttigen en trokken dan de natuur in. Nieuwjaar was geen uitzondering. Samen met twee Japanse meiden gingen we het dorp in. We dansten op Rock 'n Roll-medleys in een soort schuur tot exact 34 minuten na middernacht. Daarna was het afgelopen. Ik weet nog dat hij die Japanse meiden ervan probeerde te overtuigen dat Rock Around The Clock niet van Elvis was, maar van Bill Haley & The Comets. Hij kon er slecht tegen als mensen dit soort dingen fout hadden. Eerlijk gezegd dacht ik ook dat het een liedje van Elvis was.'

Het is niet verwonderlijk dat Tiebout niets te schrijven had over deze magere jaarwisseling. Tussen de wereldverbeteraars in Merida vond hij weinig dat hem inspireerde, het was het nekschot voor de productie. Begin januari plaatst hij nog wel een bericht waarin een taxirit van Rivas naar Granada beschreven wordt. Het is echter mogelijk dat deze rit eerder en elders heeft plaatsgevonden. Naar alle waarschijnlijk veranderde Tiebout simpelweg de plaatsnamen. In ogenschouw nemend dat het taxi-stukje oud werk was, kunnen we met recht spreken van een maand van windstilte.

Tiebout kwam geblesseerd aan in Granada. Dat weten we dankzij het latere verhaal 'Vuur', dat opent met een beschrijving van zijn gehavende voeten en gezien wordt als het eerste stuk na de verloren maand. Critici suggereren dat de kapotte voeten een metafoor zijn voor de onrust en het onvermogen om te schrijven. Ik sluit me daarbij aan. Tiebout stootte zijn grote teen bij de afdaling van vulkaan Concepcion op Ometepe. In Granada was de teennagel nog blauw, op Little Corn Island zou hij eraf vallen.

Het wonderkind arriveerde alleen in Granada, maar vertrok in gezelschap. In de reservering voor de vlucht naar Big Corn komen we de naam Sally Mayfield tegen. Naar de omstandigheden van de ontmoeting tussen Tiebout en Mayfield kunnen we slechts gissen. Ik stel me graag voor dat hij haar verleidde in een boekwinkel en café gevestigd in een koloniaal pand. Zij drinkt koffie en zit gebogen over de journalistieke verslagen van Ruben Dario. Hij pakt het boek ongevraagd op, bladert er in en zegt 'ik dacht dat Dario een dichter was?'

Rijst, bonen en zeven sloten wekt de indruk dat Tiebout continu in het gezelschap van mooie vrouwen verkeert. Het was het begin van zijn imago als moderne Casanova. Geconfronteerd met dit beeld zou Tiebout later zijn grote voorbeeld Leonard Cohen citeren: 'Mijn reputatie als ladiesman was een lachertje. Een ieder die dat betwijfelt neem ik graag mee naar de tienduizend nachten die ik alleen doorbracht.' Toch is het moeilijk voor te stellen dat de twee reisgenoten veel tijd buiten de slaapkamer doorbrachten tijdens die verregende dagen op Big Corn.

Mayfield volgde de schrijver niet naar Little Corn en vloog – voortijdig? – terug naar Managua. Keek Tiebout, net als ik, hoe men het vee van de startbaan verjoeg zodat de Cessna de ruimte had om het luchtruim te kiezen?

Little Corn is zo'n plek waar verveeld zijn niet vervelend is. Tiebout bracht er twee weken door. Dit keer scheen de zon en zagen de stranden weer wit en het water weer turquoise. We vinden zijn naam terug in de administratie van hotel Sunshine, dat nog immer bestiert wordt door een Texaan genaamd Dustin Jumper. 'Hij noemde me altijd Justin Dumper en vroeg om de haverklap of ik m'n caravan niet miste, omdat ik uit Texas kom. De storm had de hoofdgenerator beschadigd en na een week was men genoodzaakt hem uit te schakelen. Daarna had het eiland nog maar acht uur per dag stroom. Net genoeg om de lichten aan te doen. Er kwam geen water meer uit de douches en de kranen, dus we sjouwden ons een ongeluk met emmers. Veel toeristen verlieten toen het eiland. Jorden bleef. “Let op”, zei hij. “Dit wordt een geweldige week. De eikels gaan, de goede mensen blijven en we zijn allemaal op elkaar aangewezen.”'

'Dit wordt een geweldige week.' In een e-mail aan een goede vriend van 27 januari 2010 komen we deze zin tegen: 'Ik heb al vier dagen niet gedoucht, maar ik heb mijn emmer en het beste nieuws is: de muzen zijn terug om mijn rug te wassen.'

dinsdag 19 januari 2010

Thuis

Met een Utrechtse verken ik het koloniale Granada. Ze is tweeënzestig, maar dat zou je haar niet geven. Ze arriveerde in Nicaragua met een twintig jaar jongere Turkse Koerd. Na twee dagen besloot ze alleen verder te gaan. 'Deze man kan alle vrouwen krijgen die hij wil, maar mij krijgt hij niet.' We zitten wonderbaarlijk op dezelfde golflengte.

Granada is een schoonheid. We gluren door elke openstaande deur, want zelfs achter de meest anonieme façades bevindt zich een spectaculaire koloniale binnentuin. Granada heeft veel dat een lust voor het oog is, maar de mooiste paleisjes zijn aan het zicht onttrokken.

'Heb je ooit heimwee?', vraagt de Utrechtse. 'Heimwee naar Nederland, naar Hilversum? Nee zeker niet. Ik heb me nooit zo Nederlands gevoeld.' Ze knikt begrijpend. 'Ik heb eerder last van “fernweh” wanneer ik te lang thuis ben', besluit ik.

Het is even stil. 'En hoe is het met Antwerpen?', zegt ze plagerig. 'Mis je dat?' De woorden slaan in als bliksem. In een halve seconde heb ik een kleine openbaring, direct gevolgd door een krimpende maag, een zinkend hart en het verlangen om als een wolf naar de maan te huilen. Onmiskenbaar het gevoel van heimwee.

Antwerpen, waar ik – zoals ik de Utrechtse eerder vertelde – graag kom en vrolijk ben. Waar ik me op mijn gemak en gewaardeerd voel; vooral dankzij een jongedame die niet kon beloven dat ze een half jaar op me wacht, maar wel erg haar best doet.

Daar sta je dan, wereldreiziger. Verlangend naar 'thuis' als een elfjarige op schoolkamp. Heimwee is voor losers, dacht je. Totdat je erachter komt dat je al die tijd het verkeerde thuis in gedachte had. Home is where the heart is, zeggen de Engelsen. Godverdomme nou.

Vanuit de diepte

Ik ben er nog. 2010 blijkt tot nog toe niet bijster inspirerend. Ergens tussen kerst en nieuwjaar gingen de muzen op vakantie en sindsdien krijg ik geen letter meer op papier. Dat gebeurt me met enige regelmatig als ik werk aan het boek (dat dit jaar hoogstwaarschijnlijk nog niet bij de Bruna en de AKO zal liggen), maar het blog schreef zichzelf altijd. Nu dus niet.

Waarom kan ik niet schrijven? Daar zijn vijf redenen voor. Om met het meest zwakke excuus te beginnen: in Granada werd ik weer eens verkouden. Tropische koutjes zijn hardnekkig en blijven een paar weken bij je. Met een hoofd vol snot kan ik niet nadenken. (overigens werd ik verkouden, nadat mijn afweersysteem was verzwakt omdat ik een nacht had doorgebracht op het toilet, na het eten van kip die niet helemaal fris was).

Excuus nummer twee: de dingen hier verbazen me niet meer. Als je net van de boot komt is alles nieuw en anders en heb je nog een goed gevoel wat de lezers thuis – jullie – bijzonder en intrigerend zullen vinden. Gewenning maakt dat de impulsen van de omgeving minder helder doorkomen.

Drie: Midden-Amerika is een divers gebied, maar sommige plekken lijken onvermijdelijk toch erg op elkaar. Een nieuw oerwoud is uiteindelijk gewoon weer een oerwoud. Een tropisch eiland is een tropisch eiland en een koloniale stad is een koloniale stad. Je kunt slechts één keer schrijven over deze dingen zonder in herhaling te vallen. En de mensen zijn ook vaak gelijkend. Het wordt lastiger om nieuwe invalshoeken te verzinnen.

Verder: ik ben veel te actief geweest. Een vulkaan beklimmen, mountainbiken, kajakken, vijf uur lopen door de wildernis om een waterval te zien: allemaal mooi, maar ik schrijf alleen als ik geen zak te doen heb. Dus nu heb ik bewust een luie week op Little Corn Island, waar het omslaan van de pagina in m'n strandboek de meest inspannende activiteit is.

Daarnaast heb ik – mijns inziens – de lat steeds een beetje hoger gelegd. In het begin was alles goed genoeg, maar het streven om echt te schrijven en niet slechts te rapporteren werd steeds groter. Een stukje moest altijd beter zijn dan zijn voorganger. Zo schrijf je jezelf naar een writer's block.

Tot slot: ik was niet erg vrolijk de laatste weken. Eens in de zoveel tijd word ik overvallen – onaangekondigd en zonder duidelijke reden – door een kleine depressie. Dan haat ik mezelf en m'n omgeving. Om te schrijven heb je rust in het hoofd nodig. Eenzelfde soort rust die nodig is om eens lekker achterover te leunen met een goed boek, maar sterker.

Maar wanhoop niet, mijn lieve volgers! Ik voel langzaam weer wat komen (en dit keer is het niet de bedorven kip). Het Word-bestand van mijn blog is vervuild met onaffe stukjes. Losse paragrafen als deze:

'Er gaat een veerboot vanaf Ometepe naar Holland', zegt de taxichauffeur. Dat kan niet kloppen, want Ometepe is een eiland in een binnenmeer. Ik vraag hem het te herhalen. Nu versta ik: 'Eén van veerboten naar Ometepe komt uit Holland.' 'Begrepen, interessant.'

Ik hoop dat hij het onderwerp laat vallen, want van autoritten word ik extreem slaperig en dan heb ik geen zin in geouwehoer. Ik denk dat de beweging me herinnert aan de baarmoeder. 'Er staat een Nederlands woord op de boot', vervolgt de chauffeur, terwijl we over de onverharde wegen vol kuilen en keien hobbelen. Hij trapt op de rem om het leven te sparen van een felgroene boomslang die de weg oversteekt. 'Er staat “braccasan” op de boeg', vervolgt hij. 'Braccasan?', herhaal ik. 'Hoe spel je dat?' 'B-R-A-K-Z-A...' 'Brakzand!', roep ik uit. De chauffeur wil weten wat Brakzand betekent. Voor zover ik weet is het een wadden-dwerg, dus ik zeg dat het de naam van een klein eiland voor de kust is. De taxibestuurder knikt enthousiast.


Misschien dat ik er nog een paar oppak, misschien dat ik alles weg gooi en opnieuw begin. Hoe dan ook: zap niet weg.

dinsdag 5 januari 2010

Ken je klassiekers

De taxichauffeur is een grote man met snor. Zijn overhemd hangt half open. Tijdens de eerste helft van de rit van Rivas naar Granada heeft hij Spaanstalige gitaarmuziek opstaan. Als de cd is afgelopen gaat een nieuwe illegale kopie het apparaat in. Deze moderne cowboy met het verweerde gezicht die met zijn twintig jaar oude Mazda over de erbarmelijke Nicaraguaanse wegen jakkert, verkiest dat te doen op de klanken van...ABBA!

De Midden-Amerikaanse muzieksmaak is niet zelden curieus. In restaurants hoor je vaak de power ballads uit de jaren '80, liedjes als Total Eclipse of the Heart van Bonny Tyler. Zeer populair is ook Winds of Change van The Scorpions. Je ziet jongens in een bar met zwarte T-shirts, lang haar en tattoo's waarvan je verwacht dat ze een voorkeur hebben voor zware gitaren en gebrul. Ze zullen hun I-pod tevoorschijn halen en Crowded House opzetten en met gesloten ogen meezingen. 'Hey now, hey now. Don't dream it's over.' Later op de avond zullen ze de gitarist van dienst smeken om Hotel California.

Thuis zijn het heimelijke genoegens geworden, deze klassiekers. Slechts op te zetten als niemand kijkt en de buren het huis uit zijn. En zelfs dan gaat de volumeknop maar een beetje over. Je weet nooit wie er langs loopt. En de volgende dag onder collega's of vrienden bespreek je het nieuwe album van een hip indierock bandje als de Killers of Arcade Fire, of je uit weer eens je treurnis over het vroege verscheiden van Ian Curtis en observeert semi-erudiet dat 'Joy Division is gestorven in het kraambed van de jaren '80'. Nooit zul je toegeven dat je in slaap bent gevallen met California Dreaming op de koptelefoon.

Hier maakt het geen zak uit. Van Joy Division heeft vrijwel niemand ooit gehoord. En dus slingeren we om de gaten in de weg terwijl Bjorn, Benny, Agnetha en Anni-Frid ons toezingen. Jen en Carol kirren van genoegen op de achterbank, zoals alleen Engelse meiden dat kunnen. Ze dansen synchroon met hun bovenlichamen. 'Kom op Jorden, meezingen!' Ik voeg mijn onvervalste bariton bij de twee sopranen: 'Mama Mia, here I go again...'