Een
Amerikaanse bar voor landverlaters in Ecuador. Op het menu staan
hamburgers, in de koelkast flessen Budweiser. De wanden zijn
volgehangen: bierreclame en vlaggen, concert- en postkaartjes, een
bord met 'Route 66' en de overbekende parodie-poster van het
schilderij 'Nighthawks'; de versie met Elvis, James Dean en Marilyn
Monroe ingetekend in het originele nachtcafetaria voor eenzame zielen
van Edward Hopper.
Uit
een zijkamer vang ik woorden op die me de oren doen spitsen. Het zijn
specifieke woorden die maar bij één spel kunnen horen: fold,
call, raise. Zonder twijfel is dat spel poker en
hoogstwaarschijnlijk: no-limit Texas Hold 'em poker, de
populairste en meest enerverende variant.
De
nieuwsgierigheid ontvlamt en ik moet gaan kijken. (Ik zou
nooit drank- of drugsverslaafd kunnen worden, maar wel gokverslaafd.
Omdat ik dat weet, ben ik het niet. Het is een familietrekje. De
beste pokerspeler die ik ken, is mijn zusje. Zij had hier graag bij geweest. Waar ik bij het
binnenlopen van het zijvertrek een speeltafel, groen vilten
tafelblad, zes spelers, kaarten en stacks
met pokerchips zie, zou zij een snoepwinkel zien.)
Een
paar gezichten kijken verveeld en ongeïnteresseerd op als ik naar de
tafel slenter. Pokerspelers zijn gewend aan pottenkijkers. Ze worden
pas wakker als ik vraag hoe hoog de blinds – de verplichte
inzetten – zijn. Ik weet wat ze denken, de gretigheid druipt er
vanaf: nieuw lam voor de slachtbank.
De
small blind is 30 cent, de grote 60 cent. Dat is een probleem.
30 en 60 cent klinkt u misschien in de oren alsof het een spel om
paperclips en flessendoppen is, maar om jezelf een kans te geven in
een pokerspel zonder limiet met een big blind van 60 cent,
moet je aanschuiven met minimaal 60 dollar.
Ik
heb twintig op zak.
Er is
nog een probleem: de som van alle stacks
op tafel is niet zes maal zestig, maar benadert eerder een dikke 1000
dollar. Spelers zijn gekomen en gegaan, hebben zich opnieuw
ingekocht, of zijn begonnen met een groter kapitaal dan de vuistregel
van honderd big blinds
voorschrijft. Op de stapel van de chipleader plak
ik een waarde van zeker 300 dollar. Dat betekent dat, zelfs als ik
zou aanschuiven met 60 dollar, ik grotendeels afhankelijk ben van m'n
kaarten – en dus van de goden. Dit is een los spel. De verplichte
blinds zijn relatief
klein ten opzichte van de stapels, om de actie te stimuleren.
Tegen
stacks die dubbel tot
vijfdubbel zo groot zijn, kun je nauwelijks druk zetten. Poker gaat
hierom: door op een bepaalde manier in te zetten, mee te gaan, of te
verhogen, tracht je elke ronde de beste omstandigheden voor winst te creëren voor jouw type hand (en waar het ook om gaat: je hand tijdig wegleggen, wanneer je je in geslagen positie weet). Maar wanneer het
gevaar dat je vertegenwoordigt slechts twintig dollar groot is, dan is
het voor de anderen te makkelijk, te risicovrij, om mee te gaan. Het
veld uitdunnen door agressief te verhogen, of (semi)bluffen is dan
vrijwel onmogelijk. (dit is de reden waarom je poker niet “voor de
lol”, zonder geld, kunt spelen: men moet het gevoel hebben dat er
iets te verliezen valt. Anders speelt iedereen elke hand).
Een Amerikaan zonder nek, gekleed in een Hawaii-shirt,
met een vette, rokerig donderstem blaft: “Speel je mee?”.
Rationeel heb ik allang gezien dat meespelen financiële zelfmoord is
met mijn zielige twintig dollar. Met pijn in het hart zeg ik dat ik
niet kan, dat ik niet alleen ben, dat mijn vriendin in de bar zit te
wachten. “Ach gut, z'n vriendin zit te wachten”, zegt de
Amerikaan smalend. Hij wil me uitdagen, maar meer nog: hij wil reeds
voordat ik ga zitten duidelijk hebben gemaakt dat hij snotneuzen niet
vreest, dat hij het alfa-mannetje is. Dat imago past bij zijn spel.
Dat is hard, agressief en arrogant, bijna kleinerend. Het spel van
een pestkop.
(Mijn
zusje speelt bij uitstek goed tegen dit soort spelers. Een vrouw
wordt makkelijk onderschat en keer op keer houden ze er geen rekening
mee dat haar ballen groter zijn dan die van hen. Poker is een
wedstrijdje staren, en mijn zusje – vaak gesterkt door de
wetenschap dat haar beslissingen mathematisch verantwoord zijn –
knippert zelden als eerste. Wij speelden Texas Hold 'Em
tegen elkaar lang
voordat de pokerhype Nederland veroverde en we niemand konden vinden
die de Hold 'Em-variant
met ons wilden spelen. Dus speelden we op mijn zolderkamertje, heads
up, voor de inhoud van een
luciferdoos: winner takes all. Als
ik het me goed herinner was de luciferdoos tien gulden waard.)
De rest van de tafel kijkt me vragend aan: wat wordt het
jong? Ik maak een verontschuldigend gebaar en informeer wanneer ze weer
bijeenkomen. Het antwoord: elke maandag, zelfde tijd, zelfde plaats.
Helaas ben ik voornemens om volgende week maandag in een andere stad
te zijn. Ik neem weer in de bar plaats en leg m'n geliefde, die geen
kaas gegeten heeft van poker, uit hoe de zaken ervoor staan. Ik leg
uit dat, hoewel poker in beginsel een gokspel is, het voor hen die
consequent en gedisciplineerd op de lange termijn de juiste
beslissingen nemen, een spel van vaardigheid kan worden, maar dat in
deze situatie, met een vuurkracht van twintig dollar, geluk
onontbeerlijk is.
Ze zegt dat ik het zelf moet weten.
“Ha,
zie je wel!” brult de Amerikaan zonder nek als ik weer kom
binnenlopen. Ik wissel mijn briefje van twintig voor chips en
aanschouw mijn miezerig stapeltje. Ostentatief laat ik mijn ogen over
de gouden bergen van de rest glijden en zeg met een zweem van
understatement “dat het erop lijkt, dat ik een beetje understacked
ben”. “Nogal...” bevestigt
één van de spelers, een man uit IJsland, die zich vriendelijk
voorstelt, me een hand geeft en zegt dat ik lijk op een bekende
IJslandse bassist. In zijn ogen schuilt praktische intelligentie. Hij
drinkt water. Ik categoriseer hem als levensgevaarlijk.
Mijn geliefde neemt plaats op de sofa achter me. Een
snelle inventarisatie van de tafel: we hebben de Amerikaanse
brulkikker zonder nek, de koele IJslandse sluipmoordenaar en verder
nog een Amerikaan, deze met witte haren en witte baard die veel
drinkt. Ik vermoed een alcoholist, maar een functionele alcoholist. Hier met pensioen, de hele dag bier drinkend zonder iemand lastig te
vallen totdat hij in slaap valt en ze een taxi voor hem bellen.
Inschatting: ongevaarlijk. Hij lijkt het minst scherp, roept de
meeste wrevel op, omdat hij naar de smaak van de anderen te langzaam
inzet, of wanneer hij voor z'n beurt gaat.
Verder
een Ecuadoriaans stel. Een potige, sterke vrouw die net zo breed is
als hoog en haar lange, pezige echtgenoot: Laurel y Hardy.
Het zijn vaste deelnemers. Dat wordt duidelijk uit de losse
omgangsvormen. Ik gok dat ze samen met enig succes een winkel
bestieren of misschien een beetje in vastgoed doen, want je moet geld hebben om hier te kunnen aanschuiven –
veel geld, naar Ecuadoriaanse normen – maar ze zien eruit als
hardwerkende middenstanders.
Op
het eerste gezicht verwacht ik van hem niet veel, maar zij is een
aanpakker, iemand die van wanten weet. Pittige tante. Samen moeten ze
af en toe wat winnen, anders kunnen ze niet elke week deelnemen.
Bovendien: elke vrouw die pokert voor substantiële bedragen, weet wat ze
doet.
Tot slot een jongere Amerikaan, fit met een kaal hoofd.
Hij ouwehoert het minst, kijkt strak op zijn kaarten en strak naar
het spel. Het lijkt erop dat hij al zijn aandacht voor het
spelverloop nodig heeft. Dat maakt hem een beginner. Ik schat: een
voorzichtige beginner, die alleen goede kaarten speelt. Makkelijk te
omzeilen.
De
eerste hand. De kaarten worden geschud. Ik moet een big
blind zetten omdat ik nieuw aan
tafel ben, en doe dus direct mee aan de hand.
Mijn tactiek is poepsimpel: bij de eerste de beste hand die ook maar
enigszins okay is, schuif ik al m'n chips naar het midden. Wachten op
een waarlijk sterke hand is nutteloos. Ik kan het wel even uitzingen,
maar het gevaar is reëel dat ik pas iets stevigs vang als mijn stack
al tot de helft geslonken is. Als ik dan win en verdubbel – wat
niet gegarandeerd is – ben ik weer terug bij af. Daar is de avond
te kort voor. (Zeker in de filosofie van mijn zusje. Haar aanvalsspel
is perfect. Agressief en meedogenloos, maar niet roekeloos.
Gevarieerd, elegant en onvoorspelbaar. Helaas kleven er twee
componenten aan een pokercarrière. Het is als het bestieren van een
gezond bedrijf: enerzijds omzet creëren, anderen ervan overtuigen
jou hun geld te geven, en anderzijds de kosten in toom houden, zorgen
dat het geld niet opnieuw naar buiten sijpelt. Aan dat laatste schort
het nog.)
En
er is ook geen tactische middenweg. Regulier inzetten of verhogen
heeft geen zin, want dan zal één van de grotere stacks steeds
opnieuw verhogen en me alsnog de keuze opdringen waar poker zonder
limiet uiteindelijk altijd op uitdraait: weglopen en je verlies
nemen, of alles erin.
Nee, ik moet snel geluk hebben en verdubbelen, liefst
verdriedubbelen, daarna kan er pas echt gespeeld worden.
Het
is een snel en agressief spel. Dit zijn geen groentjes, maar dat
wist ik allang. De Ecuadoriaanse opent met een straddle,
de Amerikaan zonder nek, de blaaskaak, gaat eroverheen met een double
straddle. Een straddle
zie je niet vaak in Europa, op online tafels bestaat de optie
helemaal niet, maar ik weet wat het is en laat dat blijken door
verveeld te kijken. Een straddle
is een inzet voordat je je kaarten gezien hebt. Je doet dus altijd
mee, baggerhand of superhand, en je tegenstander krijgt geen
aanwijzing over de kracht van je kaarten. Dat is het voordeel. Het
nadeel is dat je er ook dikwijls onnodig geld mee weggooit.
Ik
bekijk m'n kaarten. Aas en een 3 off
suit (niet van
dezelfde kleur). Normaal gesproken geen fantastische hand, in veel
situaties zou je hem weggooien, maar nu is de aas een geschenk van de
goden. Er is nog steeds geluk nodig, maar het is niet ondenkbaar dat
ik deze hand win.
De
jonge Amerikaan gooit z'n kaarten weg, evenals de oude zuiplap. De
IJslander beantwoordt de
inzet van de blaaskaak zonder nek. Mijn beurt: ik schuif al mijn
chips naar het midden. All in. De
potige Ecuadoriaanse bekijkt haar kaarten, twijfelt en gaat dan toch
weg – de waarde van haar straddle
is ze kwijt, voor mij is ze niet bang, wel voor de grotere stapels.
De blaaskaak bekijkt zijn kaarten en callt vervolgens mijn inzet,
maar verhoogt zelf niet. Dat is voor de IJslander reden tot nadenken.
Voor mij valt er niks meer bij te sturen, maar desondanks peins ik
ook over de hand van de Amerikaan. Het lijkt a-typisch voor hem om
een sterke hand langzaam uit te spelen.
Het
kan een lokkertje zijn. Er ligt 40 dollar en een beetje in de pot.
Als de IJslander een middelsterke hand heeft, kan het aantrekkelijk –
en mathematisch verantwoord – zijn om te callen
en zo met 20 dollar inzet mee te doen aan een pot van meer dan 60.
Maar als de Amerikaan toch een superhand heeft, loopt hij in de val.
De IJslander besluit het heft in eigen handen te nemen en gaat ook
all in. De Amerikaan,
die meer chips heeft, callt direct.
Het
spel is op de wagen.Vanaf nu kan ik aanspraak maken op de pot van
60-en-een-beetje en zij op die pot, plus de rest.
In Texas Hold 'Em krijgt elke speler twee kaarten
gedeeld. Daarna komen er nog vijf gemeenschappelijke kaarten open op
tafel. Met je eigen kaarten, plus drie van de gemeenschappelijke,
maak je de beste hand mogelijk. Vanwege de all-in situatie, kunnen we
onze eigen kaarten ook bloot leggen; verdere inzetrondes doen er niet
meer toe. Het gaat er nu slechts om de vijf kaarten te delen en te
zien wie er wint.
De
Amerikaan zonder nek heeft heer/vrouw unsuited.
Dat is ietwat gunstig. Mijn aas/3 is ongeveer 60 tegen 40 procent in
het voordeel. De IJslander heeft een paar vijven: minder gunstig. Om
hem te verslaan moet
er een aas vallen en die kans is slechts 25 procent, bij benadering
(uiteraard kunnen er ook twee drieën vallen, maar dan bevinden we ons
in het domein van de wanhoopskansen). De kansen van het paar vijven van de IJslander tegen de heer/vrouw zijn fifty-fifty. Deze
spelsituatie – een klein paar tegen twee hogere, losse kaarten –
wordt dan ook een coin flip genoemd.
Als de eerste drie gemeenschapskaarten gedeeld worden,
maakt mijn hart een sprong, want daar ligt mijn aas. Nu ben ik zwaar
in het voordeel om te winnen en om te verdriedubbelen en dan kunnen
we pas echt beginnen! De andere kaarten zijn een 4 en een 7 en
doen in principe goed noch kwaad. De vierde kaart maakt het nog een
beetje spannend: een 10. Nu heeft de Amerikaan 10, vrouw, heer, aas
en mist hij alleen een boer voor een straat en de zekere winst. Maar
de kans op een boer, met nog één kaart te draaien is klein: 4 op
42.
Laatste
kaart. In mijn hoofd draai ik een mantra af: geen vijf,
geen boer, geen vijf, geen boer, alles behalve een vijf of een
boer... Er zijn nog twee vijven in het spel, dus die kans is 2 op 42. Mijn winstkansen op dit moment:
36 op 42.
De laatste kaart is... een boer.
Ik kan wel kotsen.
De Amerikaan brult: alles is voor mij! En begint de
stapels schijfjes binnen te graaien met wijde armen. Ik verlies
twintig dollar, de IJslander veel meer, maar hij trekt de schouders
op en koopt zich opnieuw in. Ik laat mijn lege zakken zien ter
verduidelijking dat ik dat niet kan.
Ik plof op de bank neer en krab op mijn hoofd. Al met al zat ik misschien drie
minuten aan de tafel. Mijn geliefde klooit met het fototoestel en
kijkt verrast op. “Ben je nu al klaar?! Ik heb nog niet eens een
foto kunnen nemen!”