woensdag 26 maart 2014

Bioscoop in de brousse


Soms wil je geen Inca-ruïne bezoeken. Soms wil je naar de bioscoop. Zoals normale mensen doen. Een half jaar homo turisticus zijn, dat houdt niemand vol.

Het stadje Coca heeft een bioscoop. Dat verbaast me. Coca is een vlek in het achterland, de laatste nederzetting van betekenis voor het Amazone-regenwoud begint. In Coca stoppen de wegen. Wie verder wil, volgt de rivier Napo tot de grens met Peru, of nog verder tot de Napo de Amazone wordt bij de junglestad Iquitos. Coca werd gebouwd in de jaren '60 als nederzetting voor oliewerkers. Tegenwoordig is het ook een springplank voor eco-toeristen, maar langer dan een paar uur blijven ze niet in de zweterige, hete buitenpost die Coca is.

Ik herinner me de enige bioscoop in Granada, de tweede stad van Nicaragua. Granada is groot, historisch, cultureel en toeristisch, maar de bioscoop had die week slechts één film is de aanbieding: de science-fiction prent District 9. Over de projectie lag een roze waas.

De bioscoop in Coca bevindt zich op de bovenste verdieping van een klein winkelcentrum. Het nieuwe winkelcentrum is op de groei gebouwd, want de meeste winkels staan leeg. Er is niemand. De popcorn popt voor Jan Lul. Er zijn twee zalen. Het aanbod films die dag is kwantitatief groot, maar kwalitatief karig. De beste optie lijkt me The Hunger Games 2.

De film begint zodra ik de volledig lege zaal binnenloop. Geen reclame, geen voorfilmpjes. Na twee minuten voel ik nattigheid. De blinkende bordjes met 'Dolby Digital Surround' in gouden letters op de deuren beloofden goed geluid, maar de film klinkt dof en blikkerig. Het beeld is donkerder dan het zou moeten zijn. En ik hoor stemmen, ondanks dat er hier niemand is. Gepraat, meisjesgiechels, zelfs het kraken van popcorn. Ik moet rekening houden met de mogelijkheid dat ik gek aan het worden ben, maar het is waarschijnlijker dat de stemmen in het geluid van de film zitten, en dat betekent dat ik naar een illegale kopie kijk...

De distributie van officiële filmschijfjes in Latijns-Amerika ten zuiden van Mexico is nogal problematisch. Wat de straatverkopers aanbieden zijn allemaal kopieën, wat de marktkraampjes aanbieden zijn allemaal kopieën, wat de winkel op de hoek aanbiedt zijn kopieën. Zelfs helverlichte zaken met blinkende ramen in chique winkelcentra verkopen dikwijls kopieën. Een legale film vinden is hier veel moeilijker dan een illegale film. Maar ongegeneerd een kopie in een bioscoop vertonen, dat is een primeur. Opeens snap ik hoe een stadje van drie man en een paardenkop als Coca een bioscoop kan hebben.

Ik zal het maar toegeven: net als de meeste kinderen van mijn generatie ben ik een downloader. Thuis heb honderden kopiefilms. Wel van uitstekende kwaliteit uiteraard, zonder popcorn-gekraak in het geluid. Dat ik nooit betaal voor een filmschijfje, bezorgt me geenszins een moreel dilemma. Integendeel, ik denk dat het download-tijdperk een zege is voor de film. De studio's rapporteren nog altijd recordwinst na recordwinst, de budgetten voor blockbusters rijzen de pan uit. Er wordt nog altijd zat geld verdient en ik draag daar m'n steentje aan bij, want ik ga zeker twintig keer per jaar naar de bioscoop. Omdat een kaartje 9 euro kost, betaal ik dus een kleine 200 euro per jaar aan contributie voor mijn lidmaatschap van de club van filmliefhebbers, en dat is meer dan voldoende.

Ja, maar de kleine, onafhankelijke arthouse-filmmaker dan? Hoe moet die z'n boterham verdienen met zijn kunst? Hij heeft bij uitstek voordeel van de uitvinding van de download, durf ik te stellen. Woody Allen was nooit een commercieel succes ten tijde van bejubelde films als Annie Hall en Manhattan, maar afgelopen jaar sleepte Blue Jasmine een recordwinst voor Allen binnen. Ik kan het niet hard maken, maar ik denk dat de download de smaak van het publiek verbreed en verfijnd heeft. Omdat elke film ooit gemaakt nu gratis ter beschikking staat, zien we meer dan ooit tevoren. We spreken allemaal vloeiend filmtaal en we kunnen naar hartenlust proeven en testen want we zijn niet langer budgetgebonden of afhankelijk van wat de officiële distributiekanalen en de marketingmachine ons door de strot willen duwen. Ik heb circa 500 films op mijn media-apparaat staan, maar 500 kopieën staan niet gelijk aan 500 nooit aangekochte legale schijfjes, of 500 keer misgelopen inkomsten voor de filmindustrie: dat is een klassieke denkfout. Als ik in de buidel had moeten tasten voor elke film, dan was de omvang van mijn collectie misschien 20 procent van wat hij nu is. Verandering van spijs, doet eten. En gratis spijs, doet nog meer eten.

Toen ik dus in Coca de zaal uitliep na tien minuten om mijn geld terug te vragen, was dat niet uit morele verbolging, maar omdat de kopie zo slecht was, dat ik het geen vijf dollar waard vond. Bovendien was ik nieuwsgierig naar wat er zou gebeuren.

Het meisje aan de popcornbalie begrijpt me maar half als ik praat over een copia no bueno, maar dat kan aan mijn Spaans liggen. Ze zal de manager halen. Ik ga zitten en maak me een voorstelling van het soort man dat open en bloot slechte kopie-films vertoont in zijn bioscoop. Ik stel me een penozefiguur voor, met vettig haar, een stoppelbaard, een gouden ketting en een halfopen hemd. Iemand die eerst een pornobioscoop uitbaatte, maar is doorgegroeid naar films zonder genitaliën in beeld. Zou hij me vragen om vooral niet de politie te bellen? Moet ik dreigen de politie te bellen om mijn geld terug te krijgen?

Het fris geschoren jongmens dat zich presenteert lijkt in het niets op een louche ondernemer. Een vriendelijke handdruk en ik begin weer over een copia no bueno en hij zegt in helder Engels, zonder een spoortje van irritatie of paniek, dat hij weet dat het een kopie is. Dat deze bioscoop altijd kopieën vertoont. Maar dat ze normaal van goede kwaliteit zijn. Deze kopie was dat niet en dat is een kwalijke zaak. Daarom krijg ik zeker mijn geld terug. En, voegt de vriendelijke jongeman met nadruk toe, hij zal een streng woordje wisselen met zijn leverancier, want het is de bedoeling dat die altijd verifieert of de kopie van goede kwaliteit is.

Ik verlaat de bioscoop verbouwereerd door de vanzelfsprekendheid van illegale kopieën in een officieel uitziende bioscoop, met filmposters, een snackbalie, comfortabele roodpluchen zetels en bordjes met 'Dolby Digital Surround' op de deur. Maar dit is Coca, zweterig oliestadje aan de Amazone, halverwege tussen niets en nergens.


dinsdag 18 maart 2014

Foeischoon en wonderlelijk

Bogota: door een designerbril bestuderen de ogen van een jonge kunststudent een oude zwerver. Vlijtige handen schetsen een verziekt gelaat dat van steen lijkt. De zwerver heeft een ernstige huidaandoening. Zijn gezicht is geheel bedekt met grauwe bulten die etteren en bloeden.

Bogota heeft vele gezichten.

Bogota: waar de toeristenbordjes een onderschrift in braille hebben, maar de trottoirs zoveel gaten dat je een enkel verstuikt.

Waar rijen veelkleurige vuilnisbakken je aansporen tot het sorteren van afval, maar het straatbeeld beheerst wordt door aangevreten zakken.

Waar de populatie massaal fietst door het op zondag autovrije centrum, maar de bussen zwarte rook blazen.

Waar de gevels van musea en kunstgalerijen naar pis stinken.

Dat dankzij zijn uitstekende universiteiten de titel 'Het Athene van Latijns-Amerika' draagt, maar waar kinderen in slechte wijken moeten kiezen tussen school in de ochtend of school in de middag, omdat er twee keer meer kinderen dan schoolbanken zijn. 

Waar de graffiti even vaak spectaculaire kunst als visueel vandalisme is.

Waar dezelfde straten die overdag bruisen, 's nachts unheimisch zijn.

Bogota is alleen te vatten in tegenstellingen. Een groot deel van zijn bevolking is jong, hip, geleerd en vooruitstrevend, sexy en stijlbewust. Ze wonen en werken in de elegante torens van de noordelijke wijken. Met een bewaker voor de deur en een tuinman in dienst voor de perkjes en het dakterras. Hun hakken tikken op de gepolijste vloeren van luxe winkelcentra, waar de prijzen zelfs een Europese portefeuille een spasme kunnen bezorgen. Je kan er van de straat eten.

Verder naar het zuiden verandert het straatbeeld snel. De grootste paradox van Bogota is het historisch centrum, ook bekend als La Candelaria. Lange tijd was La Candelaria één van de meest gevaarlijke en verwaarloosde wijken. Bogota groeide rap naar het noorden (325.000 inwoners in 1938, meer dan 7,5 miljoen nu) en leefde met zijn rug naar het oude centrum. 

Sinds de opkomst van het internationaal toerisme in het afgelopen decennium is er hernieuwde aandacht voor oud-Bogota, maar het blijft een zorgenkindje. De talrijke nieuwe hotels houden hun voordeur permanent op slot. Gasten worden verzocht nooit open te doen als de deurbel gaat. Vele straten zijn veilig, ook 's nachts, maar het is een geforceerde veiligheid met twee agenten op elke straathoek en tien op elk plein. Oud-Bogota is een potpourri van charmante cafés en gebroken ruiten. In de nieuwe parkjes en op heraangelegde pleinen, slapen zwervers. Niet alle stront op straat is hondenstront.

Ten zuiden van het oude centrum houdt Bogota op – volgens de kaart die de toerist krijgt althans. Wat nog verder zuidelijk ligt, bestaat niet (nog niet). De echte probleemwijken worden niet getekend, want de ongeïnformeerde toerist moest eens het idee krijgen dat daar straten zijn waar je in kan lopen, dat daar misschien iets te zien is. Het imago van Bogota – één van de gevaarlijkste steden ter wereld in de jaren 1990 – is broos; men zit niet te wachten op slechte reclame veroorzaakt door overvallen op al te avontuurlijke toeristen.

Bogota: wijn drinkende meisjes in Chanel-uniform op een zonnig terras en een vrouw in de regen die het gezwel op haar buik laat zien, de schaamte voorbij.

Bogota is als een fotomodel, gekleed in een jute zak.

donderdag 6 maart 2014

Met slagpennen

De kano sluipt over het water. De gids speurt met zijn verrekijker, achterop werkt een lokale jongen met een peddel zich in het zweet. Voor ons toeristen is het aangenamer. Aan de hemel brandt de prille evenaarzon al genadeloos, maar zo vroeg in de ochtend stijgt er nog koelte op uit de lagune. We hebben grote verwachtingen. Bij zonsopgang zet de jungle zich in beweging. Je moet er vroeg bij zijn. Het ontbijt werd om zes uur opgediend, want luilakken zien geen beesten.

Plots scheuren schelle kreten door de stilte. Aan de hemel verschijnt een eskader papegaaien. Het zijn er zeker veertig of vijftig. Ze vliegen in groep, maar duidelijk ook in paren van twee, want de papegaai kiest zijn metgezel voor het leven.

Acht paar ogen hechten zich vast aan de bonte luchtmacht en volgen de vogels totdat ze uit het zicht zijn. Iemand zegt vol verbazing: “Wat vliegen ze hard!”

Wat vliegen ze hard... De papegaai vliegt niet sneller dan, pak hem beet, de spreeuw of de merel, maar wij verwachten niet dat de papegaai hard vliegen kan. Wij zijn verbaasd als blijkt dat de papegaai kan vliegen. En nog hard ook.

De papegaaien die wij kennen zijn inerte beesten in de dierentuin. Af en toe trekken ze een poot op of pikken in de veren van hun buurman, en dat is het. Een huisparkiet XL. Van de havik verwachten we dat hij vliegt, en van de albatros en zelfs van de heggenmus, maar dat verwachten we niet van de papegaai. Wij denken dat de papegaai altijd graag op een stok zit.

De papegaai die niet gekortwiekt is, dat is een heel ander beest.

Ik heb niets tegen dierentuinen. Mensen denken dat dierentuinen beesten vangen of kopen, maar dat is doorgaans niet zo. Moderne dierentuinen ruilen hun beesten vooral of ze fokken ze. Ik heb er geen verstand van, maar het lijkt me dat dierentuinen belangrijk zijn: voor onderzoek, voor het in stand houden van bedreigde soorten en vooral voor het kweken van natuurliefde onder de cultuurmens. Bovendien worden de dierenverblijven steeds groter, groener en natuurlijker, waardoor dieren – in mijn beleving – minder vaak apathisch in een hoekje zitten, verteerd door stress en stereotype tics. Het publiek moet wat meer moeite doen om de luipaard te spotten tussen de vegetatie, maar schijnt dat niet erg te vinden.

Maar wie de papegaai voor het eerst hard ziet vliegen, wordt wel met zijn neus op het feit gedrukt dat er geen substituut is voor het zien van een dier in zijn natuurlijke habitat.


zondag 2 maart 2014

Poker

Een Amerikaanse bar voor landverlaters in Ecuador. Op het menu staan hamburgers, in de koelkast flessen Budweiser. De wanden zijn volgehangen: bierreclame en vlaggen, concert- en postkaartjes, een bord met 'Route 66' en de overbekende parodie-poster van het schilderij 'Nighthawks'; de versie met Elvis, James Dean en Marilyn Monroe ingetekend in het originele nachtcafetaria voor eenzame zielen van Edward Hopper.

Uit een zijkamer vang ik woorden op die me de oren doen spitsen. Het zijn specifieke woorden die maar bij één spel kunnen horen: fold, call, raise. Zonder twijfel is dat spel poker en hoogstwaarschijnlijk: no-limit Texas Hold 'em poker, de populairste en meest enerverende variant.

De nieuwsgierigheid ontvlamt en ik moet gaan kijken. (Ik zou nooit drank- of drugsverslaafd kunnen worden, maar wel gokverslaafd. Omdat ik dat weet, ben ik het niet. Het is een familietrekje. De beste pokerspeler die ik ken, is mijn zusje. Zij had hier graag bij geweest. Waar ik bij het binnenlopen van het zijvertrek een speeltafel, groen vilten tafelblad, zes spelers, kaarten en stacks met pokerchips zie, zou zij een snoepwinkel zien.)

Een paar gezichten kijken verveeld en ongeïnteresseerd op als ik naar de tafel slenter. Pokerspelers zijn gewend aan pottenkijkers. Ze worden pas wakker als ik vraag hoe hoog de blinds – de verplichte inzetten – zijn. Ik weet wat ze denken, de gretigheid druipt er vanaf: nieuw lam voor de slachtbank.

De small blind is 30 cent, de grote 60 cent. Dat is een probleem. 30 en 60 cent klinkt u misschien in de oren alsof het een spel om paperclips en flessendoppen is, maar om jezelf een kans te geven in een pokerspel zonder limiet met een big blind van 60 cent, moet je aanschuiven met minimaal 60 dollar.

Ik heb twintig op zak.

Er is nog een probleem: de som van alle stacks op tafel is niet zes maal zestig, maar benadert eerder een dikke 1000 dollar. Spelers zijn gekomen en gegaan, hebben zich opnieuw ingekocht, of zijn begonnen met een groter kapitaal dan de vuistregel van honderd big blinds voorschrijft. Op de stapel van de chipleader plak ik een waarde van zeker 300 dollar. Dat betekent dat, zelfs als ik zou aanschuiven met 60 dollar, ik grotendeels afhankelijk ben van m'n kaarten – en dus van de goden. Dit is een los spel. De verplichte blinds zijn relatief klein ten opzichte van de stapels, om de actie te stimuleren.

Tegen stacks die dubbel tot vijfdubbel zo groot zijn, kun je nauwelijks druk zetten. Poker gaat hierom: door op een bepaalde manier in te zetten, mee te gaan, of te verhogen, tracht je elke ronde de beste omstandigheden voor winst te creëren voor jouw type hand (en waar het ook om gaat: je hand tijdig wegleggen, wanneer je je in geslagen positie weet). Maar wanneer het gevaar dat je vertegenwoordigt slechts twintig dollar groot is, dan is het voor de anderen te makkelijk, te risicovrij, om mee te gaan. Het veld uitdunnen door agressief te verhogen, of (semi)bluffen is dan vrijwel onmogelijk. (dit is de reden waarom je poker niet “voor de lol”, zonder geld, kunt spelen: men moet het gevoel hebben dat er iets te verliezen valt. Anders speelt iedereen elke hand).

Een Amerikaan zonder nek, gekleed in een Hawaii-shirt, met een vette, rokerig donderstem blaft: “Speel je mee?”. Rationeel heb ik allang gezien dat meespelen financiële zelfmoord is met mijn zielige twintig dollar. Met pijn in het hart zeg ik dat ik niet kan, dat ik niet alleen ben, dat mijn vriendin in de bar zit te wachten. “Ach gut, z'n vriendin zit te wachten”, zegt de Amerikaan smalend. Hij wil me uitdagen, maar meer nog: hij wil reeds voordat ik ga zitten duidelijk hebben gemaakt dat hij snotneuzen niet vreest, dat hij het alfa-mannetje is. Dat imago past bij zijn spel. Dat is hard, agressief en arrogant, bijna kleinerend. Het spel van een pestkop.

(Mijn zusje speelt bij uitstek goed tegen dit soort spelers. Een vrouw wordt makkelijk onderschat en keer op keer houden ze er geen rekening mee dat haar ballen groter zijn dan die van hen. Poker is een wedstrijdje staren, en mijn zusje – vaak gesterkt door de wetenschap dat haar beslissingen mathematisch verantwoord zijn – knippert zelden als eerste. Wij speelden Texas Hold 'Em tegen elkaar lang voordat de pokerhype Nederland veroverde en we niemand konden vinden die de Hold 'Em-variant met ons wilden spelen. Dus speelden we op mijn zolderkamertje, heads up, voor de inhoud van een luciferdoos: winner takes all. Als ik het me goed herinner was de luciferdoos tien gulden waard.)

De rest van de tafel kijkt me vragend aan: wat wordt het jong? Ik maak een verontschuldigend gebaar en informeer wanneer ze weer bijeenkomen. Het antwoord: elke maandag, zelfde tijd, zelfde plaats. Helaas ben ik voornemens om volgende week maandag in een andere stad te zijn. Ik neem weer in de bar plaats en leg m'n geliefde, die geen kaas gegeten heeft van poker, uit hoe de zaken ervoor staan. Ik leg uit dat, hoewel poker in beginsel een gokspel is, het voor hen die consequent en gedisciplineerd op de lange termijn de juiste beslissingen nemen, een spel van vaardigheid kan worden, maar dat in deze situatie, met een vuurkracht van twintig dollar, geluk onontbeerlijk is.

Ze zegt dat ik het zelf moet weten.

Ha, zie je wel!” brult de Amerikaan zonder nek als ik weer kom binnenlopen. Ik wissel mijn briefje van twintig voor chips en aanschouw mijn miezerig stapeltje. Ostentatief laat ik mijn ogen over de gouden bergen van de rest glijden en zeg met een zweem van understatement “dat het erop lijkt, dat ik een beetje understacked ben”. “Nogal...” bevestigt één van de spelers, een man uit IJsland, die zich vriendelijk voorstelt, me een hand geeft en zegt dat ik lijk op een bekende IJslandse bassist. In zijn ogen schuilt praktische intelligentie. Hij drinkt water. Ik categoriseer hem als levensgevaarlijk.

Mijn geliefde neemt plaats op de sofa achter me. Een snelle inventarisatie van de tafel: we hebben de Amerikaanse brulkikker zonder nek, de koele IJslandse sluipmoordenaar en verder nog een Amerikaan, deze met witte haren en witte baard die veel drinkt. Ik vermoed een alcoholist, maar een functionele alcoholist. Hier met pensioen, de hele dag bier drinkend zonder iemand lastig te vallen totdat hij in slaap valt en ze een taxi voor hem bellen. Inschatting: ongevaarlijk. Hij lijkt het minst scherp, roept de meeste wrevel op, omdat hij naar de smaak van de anderen te langzaam inzet, of wanneer hij voor z'n beurt gaat.

Verder een Ecuadoriaans stel. Een potige, sterke vrouw die net zo breed is als hoog en haar lange, pezige echtgenoot: Laurel y Hardy. Het zijn vaste deelnemers. Dat wordt duidelijk uit de losse omgangsvormen. Ik gok dat ze samen met enig succes een winkel bestieren of misschien een beetje in vastgoed doen, want je moet geld hebben om hier te kunnen aanschuiven – veel geld, naar Ecuadoriaanse normen – maar ze zien eruit als hardwerkende middenstanders.

Op het eerste gezicht verwacht ik van hem niet veel, maar zij is een aanpakker, iemand die van wanten weet. Pittige tante. Samen moeten ze af en toe wat winnen, anders kunnen ze niet elke week deelnemen. Bovendien: elke vrouw die pokert voor substantiële bedragen, weet wat ze doet.

Tot slot een jongere Amerikaan, fit met een kaal hoofd. Hij ouwehoert het minst, kijkt strak op zijn kaarten en strak naar het spel. Het lijkt erop dat hij al zijn aandacht voor het spelverloop nodig heeft. Dat maakt hem een beginner. Ik schat: een voorzichtige beginner, die alleen goede kaarten speelt. Makkelijk te omzeilen.

De eerste hand. De kaarten worden geschud. Ik moet een big blind zetten omdat ik nieuw aan tafel ben, en doe dus direct mee aan de hand.

Mijn tactiek is poepsimpel: bij de eerste de beste hand die ook maar enigszins okay is, schuif ik al m'n chips naar het midden. Wachten op een waarlijk sterke hand is nutteloos. Ik kan het wel even uitzingen, maar het gevaar is reëel dat ik pas iets stevigs vang als mijn stack al tot de helft geslonken is. Als ik dan win en verdubbel – wat niet gegarandeerd is – ben ik weer terug bij af. Daar is de avond te kort voor. (Zeker in de filosofie van mijn zusje. Haar aanvalsspel is perfect. Agressief en meedogenloos, maar niet roekeloos. Gevarieerd, elegant en onvoorspelbaar. Helaas kleven er twee componenten aan een pokercarrière. Het is als het bestieren van een gezond bedrijf: enerzijds omzet creëren, anderen ervan overtuigen jou hun geld te geven, en anderzijds de kosten in toom houden, zorgen dat het geld niet opnieuw naar buiten sijpelt. Aan dat laatste schort het nog.)

En er is ook geen tactische middenweg. Regulier inzetten of verhogen heeft geen zin, want dan zal één van de grotere stacks steeds opnieuw verhogen en me alsnog de keuze opdringen waar poker zonder limiet uiteindelijk altijd op uitdraait: weglopen en je verlies nemen, of alles erin.

Nee, ik moet snel geluk hebben en verdubbelen, liefst verdriedubbelen, daarna kan er pas echt gespeeld worden.

Het is een snel en agressief spel. Dit zijn geen groentjes, maar dat wist ik allang. De Ecuadoriaanse opent met een straddle, de Amerikaan zonder nek, de blaaskaak, gaat eroverheen met een double straddle. Een straddle zie je niet vaak in Europa, op online tafels bestaat de optie helemaal niet, maar ik weet wat het is en laat dat blijken door verveeld te kijken. Een straddle is een inzet voordat je je kaarten gezien hebt. Je doet dus altijd mee, baggerhand of superhand, en je tegenstander krijgt geen aanwijzing over de kracht van je kaarten. Dat is het voordeel. Het nadeel is dat je er ook dikwijls onnodig geld mee weggooit.

Ik bekijk m'n kaarten. Aas en een 3 off suit (niet van dezelfde kleur). Normaal gesproken geen fantastische hand, in veel situaties zou je hem weggooien, maar nu is de aas een geschenk van de goden. Er is nog steeds geluk nodig, maar het is niet ondenkbaar dat ik deze hand win.

De jonge Amerikaan gooit z'n kaarten weg, evenals de oude zuiplap. De IJslander beantwoordt de inzet van de blaaskaak zonder nek. Mijn beurt: ik schuif al mijn chips naar het midden. All in. De potige Ecuadoriaanse bekijkt haar kaarten, twijfelt en gaat dan toch weg – de waarde van haar straddle is ze kwijt, voor mij is ze niet bang, wel voor de grotere stapels. De blaaskaak bekijkt zijn kaarten en callt vervolgens mijn inzet, maar verhoogt zelf niet. Dat is voor de IJslander reden tot nadenken. Voor mij valt er niks meer bij te sturen, maar desondanks peins ik ook over de hand van de Amerikaan. Het lijkt a-typisch voor hem om een sterke hand langzaam uit te spelen.

Het kan een lokkertje zijn. Er ligt 40 dollar en een beetje in de pot. Als de IJslander een middelsterke hand heeft, kan het aantrekkelijk – en mathematisch verantwoord – zijn om te callen en zo met 20 dollar inzet mee te doen aan een pot van meer dan 60. Maar als de Amerikaan toch een superhand heeft, loopt hij in de val. De IJslander besluit het heft in eigen handen te nemen en gaat ook all in. De Amerikaan, die meer chips heeft, callt direct.

Het spel is op de wagen.Vanaf nu kan ik aanspraak maken op de pot van 60-en-een-beetje en zij op die pot, plus de rest.

In Texas Hold 'Em krijgt elke speler twee kaarten gedeeld. Daarna komen er nog vijf gemeenschappelijke kaarten open op tafel. Met je eigen kaarten, plus drie van de gemeenschappelijke, maak je de beste hand mogelijk. Vanwege de all-in situatie, kunnen we onze eigen kaarten ook bloot leggen; verdere inzetrondes doen er niet meer toe. Het gaat er nu slechts om de vijf kaarten te delen en te zien wie er wint.

De Amerikaan zonder nek heeft heer/vrouw unsuited. Dat is ietwat gunstig. Mijn aas/3 is ongeveer 60 tegen 40 procent in het voordeel. De IJslander heeft een paar vijven: minder gunstig. Om hem te verslaan moet er een aas vallen en die kans is slechts 25 procent, bij benadering (uiteraard kunnen er ook twee drieën vallen, maar dan bevinden we ons in het domein van de wanhoopskansen). De kansen van het paar vijven van de IJslander tegen de heer/vrouw zijn fifty-fifty. Deze spelsituatie – een klein paar tegen twee hogere, losse kaarten – wordt dan ook een coin flip genoemd.

Als de eerste drie gemeenschapskaarten gedeeld worden, maakt mijn hart een sprong, want daar ligt mijn aas. Nu ben ik zwaar in het voordeel om te winnen en om te verdriedubbelen en dan kunnen we pas echt beginnen! De andere kaarten zijn een 4 en een 7 en doen in principe goed noch kwaad. De vierde kaart maakt het nog een beetje spannend: een 10. Nu heeft de Amerikaan 10, vrouw, heer, aas en mist hij alleen een boer voor een straat en de zekere winst. Maar de kans op een boer, met nog één kaart te draaien is klein: 4 op 42.

Laatste kaart. In mijn hoofd draai ik een mantra af: geen vijf, geen boer, geen vijf, geen boer, alles behalve een vijf of een boer... Er zijn nog twee vijven in het spel, dus die kans is 2 op 42. Mijn winstkansen op dit moment: 36 op 42.

De laatste kaart is... een boer.

Ik kan wel kotsen.

De Amerikaan brult: alles is voor mij! En begint de stapels schijfjes binnen te graaien met wijde armen. Ik verlies twintig dollar, de IJslander veel meer, maar hij trekt de schouders op en koopt zich opnieuw in. Ik laat mijn lege zakken zien ter verduidelijking dat ik dat niet kan.

Ik plof op de bank neer en krab op mijn hoofd. Al met al zat ik misschien drie minuten aan de tafel. Mijn geliefde klooit met het fototoestel en kijkt verrast op. “Ben je nu al klaar?! Ik heb nog niet eens een foto kunnen nemen!”