De
kano sluipt over het water. De gids speurt met zijn verrekijker,
achterop werkt een lokale jongen met een peddel zich in het zweet.
Voor ons toeristen is het aangenamer. Aan de hemel brandt de prille
evenaarzon al genadeloos, maar zo vroeg in de ochtend stijgt er nog
koelte op uit de lagune. We hebben grote verwachtingen. Bij
zonsopgang zet de jungle zich in beweging. Je moet er vroeg bij zijn.
Het ontbijt werd om zes uur opgediend, want luilakken zien geen
beesten.
Plots
scheuren schelle kreten door de stilte. Aan de hemel verschijnt een
eskader papegaaien. Het zijn er zeker veertig of vijftig. Ze vliegen
in groep, maar duidelijk ook in paren van twee, want de papegaai
kiest zijn metgezel voor het leven.
Acht
paar ogen hechten zich vast aan de bonte luchtmacht en volgen de
vogels totdat ze uit het zicht zijn. Iemand zegt vol verbazing: “Wat
vliegen ze hard!”
Wat
vliegen ze hard... De papegaai vliegt niet sneller dan, pak hem beet,
de spreeuw of de merel, maar wij verwachten niet dat de papegaai hard
vliegen kan. Wij zijn verbaasd als blijkt dat de papegaai kan
vliegen. En nog hard ook.
De
papegaaien die wij kennen zijn inerte beesten in de dierentuin. Af en
toe trekken ze een poot op of pikken in de veren van hun buurman, en
dat is het. Een huisparkiet XL. Van de havik verwachten we dat hij
vliegt, en van de albatros en zelfs van de heggenmus, maar dat
verwachten we niet van de papegaai. Wij denken dat de papegaai altijd
graag op een stok zit.
De
papegaai die niet gekortwiekt is, dat is een heel ander beest.
Ik
heb niets tegen dierentuinen. Mensen denken dat dierentuinen beesten
vangen of kopen, maar dat is doorgaans niet zo. Moderne dierentuinen
ruilen hun beesten vooral of ze fokken ze. Ik heb er geen verstand
van, maar het lijkt me dat dierentuinen belangrijk zijn: voor
onderzoek, voor het in stand houden van bedreigde soorten en vooral
voor het kweken van natuurliefde onder de cultuurmens. Bovendien
worden de dierenverblijven steeds groter, groener en natuurlijker,
waardoor dieren – in mijn beleving – minder vaak apathisch in een
hoekje zitten, verteerd door stress en stereotype tics. Het publiek moet wat meer moeite doen om de luipaard te spotten tussen de
vegetatie, maar schijnt dat niet erg te vinden.
Maar
wie de papegaai voor het eerst hard ziet vliegen, wordt wel met zijn
neus op het feit gedrukt dat er geen substituut is voor het zien van
een dier in zijn natuurlijke habitat.
Die laatste zin 'zet' het hele verhaal, mooi. Bovendien helemaal mee eens.
BeantwoordenVerwijderenMuchas gracias, Jaap.
BeantwoordenVerwijderen