donderdag 6 maart 2014

Met slagpennen

De kano sluipt over het water. De gids speurt met zijn verrekijker, achterop werkt een lokale jongen met een peddel zich in het zweet. Voor ons toeristen is het aangenamer. Aan de hemel brandt de prille evenaarzon al genadeloos, maar zo vroeg in de ochtend stijgt er nog koelte op uit de lagune. We hebben grote verwachtingen. Bij zonsopgang zet de jungle zich in beweging. Je moet er vroeg bij zijn. Het ontbijt werd om zes uur opgediend, want luilakken zien geen beesten.

Plots scheuren schelle kreten door de stilte. Aan de hemel verschijnt een eskader papegaaien. Het zijn er zeker veertig of vijftig. Ze vliegen in groep, maar duidelijk ook in paren van twee, want de papegaai kiest zijn metgezel voor het leven.

Acht paar ogen hechten zich vast aan de bonte luchtmacht en volgen de vogels totdat ze uit het zicht zijn. Iemand zegt vol verbazing: “Wat vliegen ze hard!”

Wat vliegen ze hard... De papegaai vliegt niet sneller dan, pak hem beet, de spreeuw of de merel, maar wij verwachten niet dat de papegaai hard vliegen kan. Wij zijn verbaasd als blijkt dat de papegaai kan vliegen. En nog hard ook.

De papegaaien die wij kennen zijn inerte beesten in de dierentuin. Af en toe trekken ze een poot op of pikken in de veren van hun buurman, en dat is het. Een huisparkiet XL. Van de havik verwachten we dat hij vliegt, en van de albatros en zelfs van de heggenmus, maar dat verwachten we niet van de papegaai. Wij denken dat de papegaai altijd graag op een stok zit.

De papegaai die niet gekortwiekt is, dat is een heel ander beest.

Ik heb niets tegen dierentuinen. Mensen denken dat dierentuinen beesten vangen of kopen, maar dat is doorgaans niet zo. Moderne dierentuinen ruilen hun beesten vooral of ze fokken ze. Ik heb er geen verstand van, maar het lijkt me dat dierentuinen belangrijk zijn: voor onderzoek, voor het in stand houden van bedreigde soorten en vooral voor het kweken van natuurliefde onder de cultuurmens. Bovendien worden de dierenverblijven steeds groter, groener en natuurlijker, waardoor dieren – in mijn beleving – minder vaak apathisch in een hoekje zitten, verteerd door stress en stereotype tics. Het publiek moet wat meer moeite doen om de luipaard te spotten tussen de vegetatie, maar schijnt dat niet erg te vinden.

Maar wie de papegaai voor het eerst hard ziet vliegen, wordt wel met zijn neus op het feit gedrukt dat er geen substituut is voor het zien van een dier in zijn natuurlijke habitat.


2 opmerkingen: