vrijdag 30 oktober 2009

Twee herinneringen aan Cartagena

Cartagena is een oude havenstad in Columbia. De ommuurde binnenstad wordt gekenmerkt door gebouwen in de Spaans-Koloniale stijl.

Twee grote Nederlandse schrijvers bezochten Cartagena ooit. De eerste was Tommy Wieringa. De tweede was Jorden Tiebout.

Wieringa herinnert zich Cartagena tijdens een bezoek aan Denemarken: “Ze kwam uit Kopenhagen. Ik ontmoette haar duizelingwekkend lang geleden in Cartagena, waar ze op een oude grijze vestingmuur uitkeek over zee. Het was de derde keer in twee dagen dat ik haar zag, het was tijd haar aan te spreken. Maar voordat ik de kans kreeg zei ze: 'Kom vanavond om acht uur naar hotel Regina, kamer 18...'”

“...Kamer 18 was was aan het einde van de gang. De vloerplanken kraakten. Door een kier in de deur scheen licht. Het meisje lag naakt op bed, in geel licht. Het bed hing door als een hangmat, aan het plafond zwiepte een ventilator. Haar haren waren in een handdoek gewikkeld, misschien was ze na het baden in slaap gevallen. Ze had brede schouders en borsten die mijn naam riepen. Tot die dag had ik gedacht dat ik niets om sterke, ronde borsten gaf.`

Tiebout herinnert zich Cartagena aanmerkelijk minder rooskleurig en schetst een rauw beeld van een stad die ten prooi is gevallen aan het cruise-toerisme: “Binnen de oude grijze vestingmuur van Cartagena is het Disneyland. Elf passagiers van vrachtschip Horncap hebben de pech dat zojuist de Island Princess de haven is binnengelopen. Tweeduizend toeristen overspoelen de koloniale oude stad. 'Viejo Cartagena' reageert met militaire precisie op de invasie. Gedurende de twee uur dat de bezoekers rondwandelen staat er op elke straathoek een politieagent. Honderden straatverkopers prijzen hun rotzooi aan. Ze dragen allen een nummer, Ongeregistreerde handelslui worden niet geduld. De bedelaars zonder benen wagen zich alleen in de straten direct aan de muur.”

“'Mooie Panama-hoed meneer, niet duur.' 'Cubaanse sigaren? Echte Cohibas!' 'Cerveza? Coca-Cola?' 'Voetbalshirt van Colombia?' Ze zijn overal. Er is geen ontsnappen aan. Ze verkopen houtsnijwerk, oorbellen, t-shirts, fruit, trommels, ijs, schilderijen, sambaballen en nog veel meer troep. Een foto maken van de dame met de fruitmand op het hoofd kost geld. Twee schuldige Amerikanen betalen gedwee als de fruitdame hen streng toespreekt. Het oude Cartagena is een spookstad die kunstmatig tot leven wordt gewekt wanneer een cruiseschip de haven aandoet. Elke winkel richt zich op de toerist. Elke Colombiaan die zich op dat tijdstip in de straten bevindt is er om de toerist zijn geld afhandig te maken of om de orde voor diezelfde toerist te handhaven.”

“Ondertussen maken een Duitser en een Nederlander zich los van de mierenhoop en lopen sneller dan het hete weer voorschrijft, onder de westerpoort door. Na tien minuten vinden ze een bar in het 'nieuwe' Cartagena. Zwijgende mannen met snorren drinken bier uit flessen. De Duitser en de Nederlander nemen plaats onder een ventilator, bestellen twee flessen Aguila en kijken naar passerende meisjes. Velen hebben sterke, ronde borsten, geen van hen nodigt de jongens uit naar een hotelkamer. Ze drinken tot lang nadat de Island Princess de haven verlaten heeft.”

Scheepsberichten (III)

23 oktober, 10:22 uur

'Ik heb een fles rum op m'n kamer. Als je wilt kunnen we dit gesprek daar voortzetten.' Het klinkt alsof de kapitein een homo-erotisch voorstel doet, dus ik twijfel even. Je weet het nooit met eenzame zeemannen. Toch accepteer ik de uitnodiging. We drinken bruine rum en praten over politiek en economie, over de rotzooi in Letland, over films, over zijn zoon die verdronk en hoe hij op zijn 19de trouwde met een meisje van 25 omdat hij bang was dat iemand anders haar zou schaken. Maar vooral praten we over muziek en we kijken het 'Concert voor Bangladesh' van George Harrison uit 1971 en daarna de DVD 'Let it be' met rauw materiaal uit de opnamesessies van het gelijknamige album. Na middernacht excuseer ik me en ga naar m'n hut. Als maagd.

25 oktober, 18:12 uur

Het Colombiaanse plaatsje Turbo doet zijn naam geen eer aan. We hebben twee lange dagen stilgelegen in een soort baai met veel muggen. Gebruikmakend van de eigen hijskranen van het schip werden de containers door Colombianen op kleinere boten die langszij lagen geladen; een hachelijk karwei met golven en wind. De haven van Turbo is namelijk niet diep genoeg om containerschepen te ontvangen. Het laden en lossen ging dan ook héél langzaam en met een gebrek aan efficiëntie die pijn deed aan de ogen. Maar het leverde wel leuke plaatjes op.

28 oktober, 15:12 uur

We hebben panne. Ooggetuigen rapporteren dat er gisteravond een vonkenregen uit de schoorsteen van de motor kwam. Sindsdien liggen we stil. Nieuwsgierig naar de aard van onze problemen en om te horen wanneer we onze reis weer voortzetten, sprak ik de derde officier aan. 'I hear we're having engine problems', zei ik tegen de Rus, – op dat moment liggen we al zo'n 15 uur stil in het water – , zijn antwoord: 'Maybe'.

28 oktober, 20:20 uur

We varen weer.

29 oktober, 17:50 uur

Buiten het raam zie ik de avond vallen over Puerto Limon, Costa Rica en dat kan maar één ding betekenen: we hebben het gehaald! Morgen na het ontbijt van boord, daarna de bus in naar Cahuita, alwaar ik een hutje aan het strand met hangmat zal betrekken.

Met een hedendaagse Che Guevarra naar Martinique

Olaf wil de DDR terug. Hij noemt het 'in essentie een zeer humaan experiment'. Daarmee geeft de voormalige Oost-Duitser blijk van een stuitend gebrek aan praktisch inzicht, want a) gaat het communisme in tegen de menselijke natuur en kan daarom als systeem alleen maar falen en b) is de herdistributie van inkomen alleen mogelijk als de staat alle productiemiddelen in handen heeft, waarmee een voedingsbodem voor dictatuur en repressie gecreëerd wordt. Dit weten we allemaal.

Maar in de twee decennia na de 'wende' is bij Olaf een sterk gevoel van nostalgie gegroeid. De gedachten aan zijn jonge jaren in de DDR hebben allen een roze randje gekregen; een klassiek geval van 'tempo doeloe'.

Olaf draagt felgekleurde overhemden als de zon schijnt en skipulli's als het bewolkt is. Een plukje gezichtshaar siert het gebied tussen kin en onderlip. Soms heeft hij opeens een rode zakdoek om zijn nek geknoopt. Olaf heeft zich opgeworpen als de leider van het kleine contingent passagiers aan boord. Elke groep heeft een pikorde en Olaf is een haantje. Hij geniet als mensen naar hem luisteren, maar geniet minstens zoveel als hij je kan bestoken met vragen. Olaf heeft op een gegeven moment in zijn leven besloten dat hij een zeer sociaal persoon is die elk mens mooi vindt.

Voor mensen als Olaf is het frustrerend als ze zich geconfronteerd zien met iemand die niet onder de indruk is van het humanitaire circusnummer dat ze opvoeren. Met de vastberadenheid van een Jehova's getuige proberen ze je dan in hun kamp te krijgen. Je wordt hun speciale project. Het is nog niet te laat voor je. Dus deelt Olaf elke dag levensverhalen met me en doet hij pogingen om me te verleiden tot het uiten van m'n zieleroerselen.

En nu heeft hij een sabbatsjaar en gaat het Latijns-Amerikaanse continent ontdekken. Hij betrapt me als ik in de Lonely Planet lees. 'Die heb ik niet gekocht', zegt hij. 'Zonde van de bomen. Ik wilde hem op CD-ROM hebben, maar blijkbaar bestaat er geen digitale versie. Vind je dat niet raar?' Ik vind dat verre van raar, want het doel van een reisgids – zeker één als de LP – is immers dat je in de achterlijke dorpjes van de bananenrepublieken en apenlandjes die voor ons liggen, informatie – zeg: een plattegrondje met hotels – snel tot je beschikking hebt. Hardcopy, zoals dat heet, met een onverwoestbare kaft, die je uit je backpack kan trekken en direct kan raadplegen.

Ik zie Olaf al zitten op een stoffige straat met zijn laptop en de gedroomde digitale Lonely Planet, driftig klikkend, het zweet dat over zijn rug druipt, het scherm onleesbaar door de zon, en even verderop een paar dieven die een overval voorbereiden.

Het vermoeden dat Olaf een naïeve reiziger is, wordt de volgende dag bevestigd. We stappen met z'n allen in een taxibusje dat ons van de haven van Martinique naar hoofdstad Fort de France brengt; een noodzakelijk kwaad voordat we in de stad onze eigen weg kunnen gaan. Olaf is zenuwachtig. De taxichauffeur vertelt afwisselend in het Frans en het Engels. Niet alles is even interessant – 'dit hier rechts is een cementfabriek' – maar Olaf is doodsbang dat hij vitale informatie mist. 'Wat zei hij nou? Monsieur, monsieur! Can you repeat that?' Als we door de buitenwijken van Fort de France rijden plakt Olaf zijn gezicht tegen de ruit. Met grote ogen kijkt hij naar de de huisjes van golfplaat en aanschouwt de 'verelendung'. Hij likt nog net niet aan het raampje.

Olaf vraagt de chauffeur waar het postkantoor zich bevindt. We komen er toevallig langs. 'Wilt u er hier al uit? Vanavond sta ik op de grote parkeerplaats hier om de hoek.' 'Nee!' Olaf gilt bijna. 'Ik wil zien waar de ontmoetingsplaats is!'

Er zijn wat zuchten van verlichting te horen als we het busje uit kunnen. Olaf kijkt om zich heen alsof hij zojuist op Mars is geland. Er staat wat lokale jeugd op de parkeerplaats. 'Hallo daar, hoe gaat het?', vraagt de communist op de joviaalste toon die hij in zijn register heeft. De negers met de gouden tanden en T-shirts met dollartekens en diamanten erop reageren niet. Het demasqué van Olaf is compleet. Buiten de gecontroleerde omgeving van de boot met vooral Duitstalige medepassagiers blijft er bitter weinig van hem over.

Op de terugweg is hij stil. Pas op de boot beginnen de praatjes weer. Later die avond vraag ik Jurgen, ook een Ossie, wat hij van Olafs DDR-sympathieën vindt. 'Zoals Olaf zijn er duizenden', zegt hij. 'Het enige dat ze willen is weer met de tram mee kunnen voor tien pfennig.' Wijze woorden.

Al Gore zou trots op me zijn

Tja en daar sta je dan met je lege blikje cola. 26 jaar conditionering maken dat je het niet overboord durft te gooien, want dat is vervuilen. Een blikje cola hoort in de vuilnisbak, waarna het door turbomagneten van de rest van het vuil wordt gescheiden en gerecycled. 'Gooi nou maar', zegt Jurgen. 'Ze lozen het afval toch in de zee. Ik heb het zelf gezien.' Hij heeft gelijk, ik heb het ook gezien. Vrijwel al het afval gaat de dieperik in. Op het tweede 'poopdeck'* hangt een lijst met welke soorten afval er wel en niet overboord mogen. Er zijn drie categorieën: 1. nooit overboord (olie, plastic) 2. niet overboord binnen 10 km van de kust 3. niet overboord binnen 25 km van de kust. Blik is categorie 3. Dit is internationale maritieme regelgeving. Elke boot loost z'n afval zo. Als ik om me heen kijk zie ik mijlen en mijlen aan lege zee. Ik zie al dagen niets dan immense stukken lege zee. Dit schip kan al het afval lozen dat het wil en de zee merkt het niet eens. Maar ik gooi het blikje niet.

Een kindertijd vol groene indoctrinatie van Seabert, Alfred J. Kwak en Captain Planet doe je niet zomaar teniet.

* Een 'poopdeck' is een verdieping op een boot die zich boven het 'upperdeck' bevindt. Mijn hut is op het derde 'poopdeck'. Enkele maanden terug kreeg ik de quizvraag: 'Van welke stripfiguur is Poopdeck Pappy de vader?' Antwoord: Popeye the Sailorman. Toen had ik helaas geen associatie bij poopdeck om een goed antwoord te produceren.

Best wel groot

Hoever kan een mens eigenlijk kijken? Dit vraag ik me af staande op het dak van de brug, zes verdiepingen boven het dek en nog een paar extra boven het waterpeil. We bevinden ons nu midden op de oceaan. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en probeer in alle windrichtingen iets van leven te ontdekken, een boot, een eiland, maar zie niets anders dan een enorme poel water. En dat betekent dat we volkomen alleen zijn; in ieder geval tot aan de grens van het menselijk gezichtsvermogen, waar die ook mag liggen. Een schip met 26 bemanningsleden en 11 passagiers en verder is hier helemaal niemand. Ik probeer me heel klein en alleen te voelen, maar door de aanwezigheid van anderen en het gebrom van de motor lukt het maar half. 'Als we nu schipbreuk lijden, hoe lang duurt het dan voordat we gered worden?', vraag ik me af. Het schipbreuk-scenario's boezemt me geen angst in. Ik heb het volste vertrouwen in deze schuit. Dan schiet dit door m'n hoofd: Als ik een blindedarmontsteking krijg, ben ik dan dood voordat we land bereiken?

Kijk, nu komen we ergens!

Scheepberichten (II)

14 oktober, 21:10 uur

In de categorie 'kansloze exercitie': het diner met kapitein en enkele officieren van zojuist. Ondanks dat we ons op een ronduit Spartaans vrachtschip bevinden, weet men dat een aantal passagiers (we zijn met 11 in totaal) er graag de illusie op nahoudt dat ze op een cruise zijn. Dus werden we getrakteerd op een eenmalige toespraak van de kapitein met aansluitend 'special dinner'.

Nou mensen, het was bepaald geen captain Stubing die er voor de groep stond. Kapitein Dimitri Jurcenkov is een Let wiens Engels behoorlijk onverstaanbaar is. Pijnlijk dieptepunt was het voorstellen van de andere officieren. Dat ging volgens een vast stramien: 'Here is Vladimir, chief engineer, very important man.' Vladimir – die aan zijn blik te zien niet kon wachten totdat hij terug mocht naar de machinekamer – staat half op en ploft dan snel weer neer. 'And here is Nicolai, second officer, also very important man.' Nicolai staat half op en ploft weer neer. En dat vijf keer.

Gelukkig hadden de officieren hun uniform aangetrokken – meestal lopen ze rond in T-shirt en korte broek – dat gaf de zaak nog enig cachet.

Het eten was prima. Klein minpuntje waren de rode gordijnen en het rode TL-licht. Ik bleef het gevoel houden dat ik m'n stukje zalm in een hoerenkast aan het nuttigen was.

15 oktober, 20:45 uur

Sinds enkele uren heb ik een tantaliserend uitzicht op de Azoren. Tantaliserend omdat we er om 23:00 uur pas aanleggen en twee uur later alweer uitvaren. 'Slechts een paar containers te laden', liet de kapitein weten, toen ik eerder vandaag aan het wijsneuzen was op de brug. Onder geen beding mogen we van boord. De verwachtingen voor Martinique en Guadeloupe zijn beter: aankomst vroeg in de ochtend en het vertrek een etmaal later.

Eerlijk gezegd snak ik naar een beetje land. Het leven op een vrachtschip is toch ietwat monotoon. Zelfs voor iemand die met een boekje in een hoekje zielsgelukkig kan zijn. Nu kijk ik verlangend naar de contouren van de Azoren die in het duister voorbij glijden. Elk lichtje op de zwarte eilanden draagt de belofte van avontuur in zich. Ik kwijl er nog net niet bij.

17 oktober, 18:50 uur

Ik wil dit stukje niet beginnen met een lelijke tijdsbepaling (noch wil ik beginnen met het woord 'ik'), maar ga in dit streven dubbel falen. Vanochtend kregen we een rondleiding door de machinekamer. Het voelde als een afdaling in de hel. De thermometer wees 40 graden aan, het was stikbenauwd en zonder gehoorbescherming waren m'n trommelvliezen waarschijnlijk gescheurd. Ik heb groot respect voor de mannen die ik deze oven hun werk doen. Graag zou ik jullie beschrijven hoe de machinekamer eruit ziet, maar eerlijk gezegd begreep ik zelf niet waar ik naar keek. Machines interesseren me niet. Alles wat ik erover kan zeggen is dat de motor van gargantueske proporties is, omgeven door een jungle van honderden buizen, kabels, metertjes en andersoortig technisch spul en dat m'n shirt doorweekt was toen we weer weggingen.

18 oktober, 15:26 uur

Met de zegen van de kapitein ben ik het containerdek overgestoken – normaal gesproken verboden terrein – om op de boeg te gaan zitten. Aldaar heb ik gezien: dolfijnen, vliegende vissen en een verbrande Duitser.

19 oktober, 8:52 uur

Het hing er even om of we Martinique zouden aandoen. Er werd namelijk gestaakt. Dat verbaasde me niets want het is een Frans eiland, en de Fransen staken altijd. Momenteel liggen we dan toch in de baai te wachten op een loodsboot. Het is meteen ook gruwelijk heet. De afgelopen dagen was de temperatuur, dankzij een stevige oceaanbries, altijd aangenaam. Nu zoek ik wanhopig verkoeling.

Overwegingen uit Babel

Taal is een probleem als je reist en tegelijkertijd een boek probeert te schrijven. Ik herinner me dat ik tijdens het vorige Grote Avontuur in de V.S. na enkele maanden Nederlanders tegenkwam en nauwelijks nog een woord vaderlands kon produceren. Hetzelfde gold overigens voor mijn nieuwe kennissen.

Ik weet dat veel mensen dit overdreven vinden, maar wat menigeen zich niet realiseert is dat zodra je ons kikkerlandje verlaten hebt, de blootstelling aan Nederlands abrupt stopt. Sommige mensen slaan hun moedertaal misschien ergens op in een luchtdicht, verguld compartiment van hun grijze massa waar het Hollands onveranderlijk bewaard wordt als ware het de standaardmeter in Parijs. Ik niet, ik heb invloeden van buitenaf nodig om m'n Nederlands op peil te houden: gesprekken, kranten, websites, tijdschriften, boeken, liedjes op de radio, een debat op T.V., een advertentie op een bushokje, desnoods pagina 818 op teletekst.

Dat alles is er niet meer. Uit gewichtsoverwegingen is de enige bron van Nederlands die ik bij me heb de bundel reisverhalen getiteld 'Ik was nooit in Isfahaan' van Tommy Wieringa (overigens de beste nog levende schrijver in het Nederlands taalgebied, dus je kunt slechtere bronnen hebben). Elke dag sta ik mezelf één verhaal toe, waar ik op zuig als een dorstige op een kiezel in de woestijn.

En elke dag vervuilt m'n Nederlands een beetje meer. Ik spreek hier Engels, Frans en Duits, bereid me voor op het Spaans dat komen gaat en luister naar Leonard Cohen en Bob Dylan op m'n MP3-speler. Nergens is nog Nederlands en ik maak me oprecht zorgen dat ik over een paar maanden geen rechte zin meer op papier krijg.

Het is vanzelfsprekend een gevecht tegen de bierkaai. Eén verhaaltje van Tommy voor het slapen gaan, is niet genoeg om m'n leeslust te vervullen dus ben ik de 'scheepsbibliotheek' (drie planken: twee Duits, één Engels) ingedoken, waar ik een kaftloos exemplaar van 'Midnight in the Garden of Good and Evil' heb meegepakt; een heerlijk boek over de excentrieke inwoners van het zweterige Savannah (als ik het me goed herinner is het minder heerlijk verfilmd met Kevin Spacey in de hoofdrol). Ik geniet van elke pagina, merk dat ik in het Engels ga denken en dromen en ergens in m'n achterhoofd schreeuwt Japie Krekel: 'Niet doen!'.

En net toen je dacht dat je onsterfelijk was...

Gisterochtend telde ik drie afwezigen bij het ontbijt (dat ik dit keer wel gehaald heb, omdat de klok hier een uur achteruit is gezet). De diagnose: zeeziek. Daar was ik heel blij mee, omdat het betekent dat ik niet de eerste ben die gezichtsverlies gaat lijden door een innige relatie met zijn wc-pot te ontwikkelen. Het borrelt namelijk al dagen in m'n maag en gisteren kon het noodlot nog maar net afgewend worden.

Nu moet ik toegeven dat het deels m'n eigen schuld was. Ik durfde het wel weer aan om meer in te nemen dan de gebruikelijke twee Warsteiner bij het diner. In de kennelijke toestand waarin ik me aan het eind van de avond bevond is een golvend bed, dat ook nog eens permanent trilt omdat ik zo'n beetje bovenop de motor lig, geen zegen. Om het allemaal een beetje erger maken, pakte ik per ongeluk een fles bubbeltjeswater mee van de bar in plaats van de platte variant. Tja, en als je je nadorst probeert te lessen met een liter bubbeltjeswater op een schip dat altijd beweegt, dan vraag je om problemen.

Ik zag echt een beetje groen mensen, vanochtend. Door heel stil in m'n bed te blijven liggen is m'n maaginhoud gebleven waar hij hoort, maar het scheelde weinig. Ik heb de golven vervloekt en oprecht naar land verlangd. Kennelijk ben ik niet de ruige zeebonk waar jullie me allemaal voor hielden.

Nu gaat het wel weer. Door niet meer te drinken probeer ik te voorkomen dat ik me de komende dagen alsnog ga aansluiten bij de zeeziekte-brigade, maar ik ben niet vol vertrouwen. We zijn namelijk nog geen echt hoge golven tegengekomen...

P.S.

En wat stond er op het menu deze gezegende avond...koeientong! De oudere generatie passagiers at met smaak en vroeg om nog een stuk, maar ik heb het lekker laten staan. Wel geprobeerd natuurlijk, ik ben geen boer. De smaak was nog wel te verdragen, maar de textuur van het vlees en het idee dat er een stuk tong op je tong ligt, maakten me nog misselijker dan dat ik al was.

Writer's Blog*

Hoe schrijf je in godsnaam een roman!

Ik ga te rade bij papa Hemingway en lees: 'A novel is poetry disguised as prose and that is the hardest thing to do.' Bemoedigend.

*De term 'Writer's Blog' heb ik gejat van Paul Q. de Vries, die het op zijn beurt weer van een ander gejat zal hebben.

Een reis rond de wereld met 80 jaren

Monique is 80 en reist alleen. De Française is in Costa Rica – waar ze woont – opgestapt en heeft met de Horncap de Atlantische Oceaan overgestoken. In Le Havre zal ze van boord gaan, een trein nemen en in Marseille op een ander vrachtschip inschepen met bestemming Maleisië. Ik verberg mijn verbazing, om haar niet te beledigen. Waarschijnlijk vindt ze de dingen die ze op haar leeftijd doet doodnormaal.

We zijn tafelgenoten tijdens mijn eerste lunch aan boord. Is ze van boord gegaan om Antwerpen te zien? 'Welnee, ik heb Antwerpen al zo vaak bezocht.' Hoe vaak is ze al met een vrachtschip mee geweest? 'Tientallen keren.' Wat bracht haar ertoe om de wereld per vrachtschip te gaan ontdekken? 'Ik hou niet van vliegen en ik heb tijd. Vroeger was het niet zo makkelijk om een alternatief te vinden. Je had natuurlijk de Queen Mary en de QE II, maar cruises zijn niks voor mij. Totdat ik per toeval een boek vond over reizen per vrachtschip.'

Monique weet te vertellen dat dit één van de laatste keren zal zijn dat de Horncap met passagiers naar Costa Rica zal vertrekken. 'Del Monte, de nieuwe eigenaar, wil de route verleggen naar Florida, zonder passagiers. Zo zonde, deze rederij neemt al een eeuw lang passagiers mee van Costa Rica naar Europa en tijdens het laatste kwart van die eeuw, hadden ze mij vaak aan boord.'

Ik vraag of ze nog familie in Frankrijk heeft. Ze zegt nee en in haar voorzichtige glimlach lees ik dat iedereen die ze daar kent allang dood is. Hiervoor heeft ze 40 jaar in de V.S. gewoond: in Californië, in Florida, in Texas, in South Carolina, in New York en op nog een vijftal plekken. Sinds ze een volledige verblijfsvergunning heeft in Costa Rica, reist maar liefst ze acht maanden per jaar. 'Ik ben nu niet meer verplicht om zes maanden van het jaar in Costa Rica te zitten, dat moet wel als je een tijdelijke verblijfsvergunning hebt.' Kennelijk was zes maanden per jaar op pad, niet genoeg.

Ik vermoed dat haar echtgenoot -als die er al was- dood is en dat ze geen kinderen heeft. Ze heeft geld en tijd en hoeft aan niemand verantwoording af te leggen. Vrij om bijna permanent over de wereld te zwerven totdat de benen de steile trap van de kade naar het dek niet meer kunnen overwinnen. Zou ze eenzaam zijn?

Andriy, de Kazachse steward, komt aan onze tafel staan. In het Duits laat hij weten dat ene Jurgen, een passagier die zojuist aan boord is gekomen, straks bij ons zal aanschuiven. 'Ook een jonge jongen', voegt hij eraan toe. Met andere woorden: geen paniek, Andriy zal je wel verlossen van dat gekke, oude wijf. Monique rolt met haar ogen en ik lach hardop.

Monique vertelt over Costa Rica. Toen ze er voor het eerst kwam, vond ze het maar een gribus. Maar terwijl de rest van Midden-Amerika zich in de ene na de andere revolutie stortte, bleef het in Costa Rica rustig en dat trok veel buitenlands geld aan. Costa Rica belandde in een achtbaan van welvaart.

Ik laat iets weten over mijn voornemen om bij aankomst de Caribische kust in het zuiden te verkennen. 'Heel mooi daar, maar ook primitief. Kijk wel uit. Veel drugshandel. Drugs verpesten alles. En het wordt steeds erger. Het is dé Latijns-Amerikaanse ziekte.'

De tafel naast ons is ingenomen door twee Duitse stellen. Ze kennen elkaar niet en schudden uitbundig handen. Dolblij dat er landgenoten zijn op dit schip vol Russen en Kazakken, dat ze hun moedertaal kunnen praten, dat ze anderen hebben gevonden – een stel bovendien! – waarmee ze de angsten en onzekerheden over wat komen gaat, het hoofd kunnen bieden. Ze praten veel, snel, luid en oppervlakkig. Ze maken een zeer zenuwachtige indruk. Monique kijkt ernaar met een meewarige blik.

Ik ben klaar met mijn bord rijst. Monique zegt dat ik vooral niet op haar moet wachten. 'Op een vrachtschip leg je geen beslag op elkaar.' Hier spreekt de ervaren alleenreiziger. Gezelschap is een genoegen waar je niemand toe moet verplichten. Ik excuseer me en bedank voor gesprek.

De Duitsers zitten lang nadat de lunch is afgelopen nog met elkaar aan tafel. Ze lijken niet goed te weten wat er nu van hen wordt verwacht. Ik weet zeker dat ze elkaar de komende twintig dagen nog menigmaal zullen uitnodigen voor kaartspelletjes en soortgelijk vertier, ook als ze elkaar allang spuug- en spuugzat zijn.

Scheepsberichten (I)

10 oktober, 16:20 uur

Ik heb niks gemerkt toen we vertrokken. De verandering van licht door de patrijspoort deed vermoeden dat we ons niet meer op dezelfde plek bevonden. Toen ik m'n hoofd naar buiten stak zag ik de haven van Antwerpen voorbij glijden. Maar ik voelde geen deining noch een voorwaartse beweging.

Het waaide behoorlijk en de golven in de haven waren hoog genoeg om kleinere boten te laten stuiteren. Ze hadden geen enkel effect op het containerschip dat doodstil en waterpas naar de Schelde geduwd werd. Het geeft vertrouwen voor de golven die nog komen gaan.

10 oktober, 23:25 uur

Zojuist m'n bed ingedoken. We zijn op weg naar Le Havre. Ik heb wat gedronken en moet zeggen dat de combinatie van alcohol en de toegenomen deining van het schip me niet bevalt. Volgens medepassagier Jurgen is het een kwestie van de twee op elkaar afstemmen: net zoveel drinken totdat je eigen deining qua frequentie en amplitude overeenkomt met de golven. 'Maar als het straks echt gaat spoken kunnen we niet meer met bier toe. Dan hebben we iets sterkers nodig om de gewenste amplitude te bereiken.'

11 oktober, 11:35 uur

'De boot is uitgerust met een zwembad en een fitnessruimte', stond er op de website. Van de laatste heb ik zojuist gebruik gemaakt. Het was precies wat ik me voorstelde bij een fitnessruimte op een vrachtschip: vier roestige apparaten met tape over de scheuren in de kussens, weggestopt in een hoek van een warm en benauwd ruim, aangevuld met een collectie nog roestiger dumbbells, een bokszak en posters van mannen met een anabolenverslaving aan de muur.

Overigens schijnt het zwembad pas na Le Havre gevuld te worden. Juist, met zeewater...

11 oktober, 16:30 uur

Ergens vroeg in de ochtend zijn we aangekomen bij de zeesluis van Le Havre. Daar liggen we nu nog. Oorspronkelijk zou er om 10 uur een loodsboot komen, daarna duurt het twee uur om aan te meren. Dat schema is snel losgelaten. Zelfs als de loodsboot zich over een minuut meldt, liggen we pas om half 7 in de haven. Ondertussen is er ook een dichte mist opgestoken en ik heb er een hard hoofd in dat we vanavond nog Le Havre zullen bereiken.

Hiermee is het uitstapje naar Honfleur (of Honfleurs, ik weet niet hoe je het schrijft), een naar het schijnt idyllisch stadje in de buurt, op losse schroeven komen te staan. Oorspronkelijk zouden alle 11 passagiers van boord gaan. Nu is het animo gedaald tot 5, waardoor mijn animo alleen maar toeneemt. 'Honfleur(s) by night' is vast ook erg leuk.

12 oktober, 18:00 uur

Ik heb honger. Gruwelijke honger. En dat is m'n eigen schuld, want ik heb twee van de vier maaltijden van de dag overgeslagen. Te beginnen met het ontbijt (brood, fruit, yoghurt en desgewenst een omelet) dat te nuttigen is op het onchristelijke tijdstip van 7:30 uur. Dat zijn geen tijden voor een freelancer. We eten wat de officieren eten en belangrijker: we eten wánneer zij eten. Gelukkig nuttigen ze de lunch (ditmaal: salade, borsjt, gevolgd door bratwurst met pasta en groenten en meloen toe) ook vroeg, namelijk om 11:30 uur.

Het probleem zit hem er een beetje in de hoeveelheden. Als passagier krijg je het eten van een arbeider voorgeschoteld. Maar wij zitten de hele dag op ons reet boeken te lezen, dus is de honger nooit groot genoeg om de vier copieuze maaltijden te kunnen verorberen. Als je ontbijt, krijg je je lunch niet op. Als je de thee (thee/koffie met cake en ijs) van 16:00 uur nuttigt, is er nauwelijks ruimte voor het diner van 19:30 uur (gisteren: salade, zuurkoolsoep (tja...), gevolgd door kip, patat en een kwak groenten). Maar ik heb het ontbijt en de thee dus overgeslagen en heb me bovendien een uur uitgesloofd in het hok dat voor sportzaal moet doorgaan, dus nu heb ik honger.

Ander nieuws: We zijn net Le Havre uitgevaren. Nu volgt er alleen nog zee totdat het Caribisch gebied bereikt is. Honfleur(s) heb ik niet gezien. Het was al stikdonker toen we gisteren aanlegden en de steward zag er geen heil meer in om een taxi te bestellen. Dat is wel een minpuntje van deze manier van reizen; je bent volledig afhankelijk van de crew. Ga je op eigen houtje de boot af, dan sta je moederziel alleen in een immense haven, vele kilometers van de bewoonde wereld en enige vorm van openbaar vervoer. De taxi voor Honfleur(s) kwam uiteindelijk vanochtend om 9 uur, maar aangezien kapitein Dimitri iedereen om 13:00 uur weer aan boord wilde hebben, leek het me de moeite niet waard.

vrijdag 9 oktober 2009

Welkom

Beste lezersschare,

Daags voordat ik inscheep, flans ik, speciaal voor jullie, nog even dit weblog in elkaar. Dat doe ik in een Antwerps internetcafe, op een Belgische computer met een AZERTY-toetsenbord. U begrijpt: ik heb ruzie met het ding en hou het kort.

Morgenochtend ga ik in de Antwerpse haven op zoek naar de Horncap, een bananenboot (Del Monte) waarmee ik de Atlantische oceaan oversteek. Costa Rica is de eindbestemming, maar eerst moeten er nog bananen geladen worden op Guadeloupe en Martinique en op twee plaatsen in Colombia. Aangekomen in Costa Rica waggel ik met zeebenen van boord en wordt de reis over land vervolgd. Begin april vlieg ik terug vanaf Mexico-Stad.

Wat kunnen jullie verwachten van dit (scheeps)blog? De eerste twintig dagen in ieder geval helemaal niks. De techniek staat voor niets tegenwoordig, maar ik twijfel er ten zeerste aan dat er internet aan boord is. Wees geduldig. Ik zal getrouw observeren en mijn schrijfsels met jullie delen, zodra de kans er is. Daarna zal ik frequenter proberen te schrijven. Maar - zoals jullie weten - moet er ook een boek geschreven worden. En als de pijp leeg is heb ik er geen enkel probleem mee, om jullie in het ongewisse te laten over mijn avonturen (of gebrek daaraan), en de fysieke en mentale gesteldheid.

Dus vrienden, familie, collega's, minnaressen, Fluffy Ducks, kroegmaten, kennissen en Joop Woelke... Sterkte tijdens mijn afwezigheid, maar wanhoop niet, ik zal wederkeren.

uw correspondent,

Jorden F. Tiebout