woensdag 21 april 2010

Een beetje luxe

En een nakomertje uit Nicaragua. Nog immer in Mexico-stad. Voorbehouden dat de aswolk verdwenen is, zet ik op 27 april weer voet op Europese bodem. Blijf nog even hangen, want ik heb nog twee verhalen in de planning.

Ik ben geen omgekeerde snob. Dat zal ik uitleggen. Veel backpackers achten hun manier van reizen superieur ten opzichte van het 'standaard' toerisme. De backpacker neemt lokale bussen, in plaats van een touringcar. De backpacker boekt zijn tickets en accommodatie zelf, daar heeft hij geen reisbureau voor nodig. Op het vliegveld staat er niemand met een bordje om de backpacker op te halen en naar de shuttle van het all-in resort te begeleiden. De backpacker navigeert zichzelf naar een budgethotel midden in de stad, terwijl de toerist al aan zijn tweede Pina Colada bij het zwembad zit.

De backpacker is er van overtuigd dat zijn reiservaring waardevoller is. En daar ben ik het mee eens, maar ik ben geen omgekeerde snob. Een omgekeerde snob is iemand die, zelfs als hij het zich kan veroorloven, altijd een houten hutje op het strand zonder ventilator en badkamer verkiest boven de luxe van airconditioning en een eigen WC. Een backpacker zou zijn neus ophalen voor een nacht in het Best Western Managua Airport, waar ik verblijf omdat ik een etmaal moet wachten op de vlucht naar Guatemala-stad.

Maar ik hou van dit soort hotels, op zijn tijd. Net zoals ik graag bij ketens als Starbucks, Subway en zelfs – op zijn tijd – McDonalds kom. De omgekeerde snob zou tegenwerpen dat een Best Western hotelcomplex er overal ter wereld hetzelfde uitziet. Hij zou iets zeggen in de trant van: 'Thuis kun je ook in een Best Western slapen, daarvoor hoef je niet naar Nicaragua. Waar is de authenticiteit, de couleur locale?'

De omgekeerde snob wordt fysiek misselijk van westerse luxe, maar god wat ben ik blij met mijn kamer. Eindelijk heb ik weer een warme douche. De laag vuil van Little Corn Island die zich op mijn voeten heeft verzameld, verdwijnt met water en zeep in het afvoerputje. Voor het eerst in maanden zijn mijn voeten weer helemaal schoon. Er zijn zachte, witte handdoeken en kleine flesjes zeep, shampoo en bodylotion (die natuurlijk in de rugzak verdwijnen).

De spiegel in de badkamer is groter dat menig bed waarin ik heb geslapen. Sinds lange tijd hoef ik niet te bukken om mijn gezicht te zien. Ik scheer mijn gezicht en mijn hoofd en voel me heel schoon. Als ik nog haar had dan zou je het horen piepen als je een pluk tussen je vingers nam. Zo schoon ben ik.

Ik lig op bed, drink water uit een flesje met het hotellabel erop, zap een uur lang langs tweehonderd kanalen en schud langzaam de vermoeidheid van de vliegreis af. Dan trek ik een overhemd aan en verlaat de kamer. De laptop blijft aan om films te downloaden. Ik wil zo veel mogelijk uit het draadloze internet halen.

Het Best Western Managua Airport is een een ommuurd complex met één verdieping. De kamers zijn afzonderlijke gebouwtjes aan weerszijden van corridors met roze-bruine stenen en een doorzichtige kunststof overkapping. Het is buiten, maar voelt als binnen. Er zijn perkjes met tropische planten. De namen staan in het Spaans, Engels en Latijn op de bordjes te lezen.

Op weg naar het restaurant kom ik langs de fitnessruimte, de sauna en het zwembad. Ik neem me voor er de volgende ochtend gebruik van te maken en overweeg een massage. Na het eten ga ik op zoek naar de bar. In dit soort hotels fantaseer ik vaak over een ontmoeting met een oudere dame. Misschien is ze een Amerikaanse carrièrevrouw van begin veertig. Intelligent, succesvol en rijk. Na het werk doet ze vier keer per week aan pilates en power-yoga. Ze heeft geen tijd voor een sociaal leven, afgezien van toevallige ontmoetingen met jongere mannen in de bar van een Best Western als ze op zakenreis is. Het gesprek duurt niet langer dan de tijd die nodig is om twee Bourbon Sour te drinken en eindigt met de vraag 'jouw kamer of de mijne'?

Natuurlijk is er niemand in de bar die aan bovenstaande beschrijving voldoet. Een Amerikaanse man leest een boek en een Guatmalteekse handelsreiziger praat met de Nicaraguaanse barman. Dat was het. Ik drink twee vodka-sprite's en wandel terug naar mijn kamer, die heerlijk koel is. Om elf uur val ik als een blok in slaap.

Als het twaalf uur later tijd is om uit te checken voel ik me als herboren. De lobby staat vol met samsonite-koffers op wieltjes. Ik zie er gek uit met mijn rugzak. Net zo min als de backpackers weigeren zich aan deze gladgestreken luxe over te geven, weigeren deze mensen zich op het avonturierspad te begeven. Ik ben in mijn nopjes. Ik waan me een reiziger tussen werelden, generaties, standen, rangen, klassen en culturen; de ultieme reiziger.

woensdag 14 april 2010

Zoek je niche!

Een nakomertje uit Guatemala. Voor de goede orde: inmiddels ben ik veilig aangekomen in Mexico-Stad waar ik van de gastvrijheid geniet van vriend Raimon.

Voor de normale, weldenkende toerist is het niet eenvoudig een plek langs het Lago Atitlan te vinden die bekoord. Atitlan is een omgeving van natuurlijke en sociale extremen. De reiziger arriveert in het stadje Panajachel, waar niemand blijft, en laat zich met een bootje overzetten naar één van de dorpen rondom het meer. Wegen tussen de dorpen zijn er niet, alleen rotsachtige paden.

Ik verken een rustiek gehucht met de naam San Marcos. Het is er aangenamer dan het nabijgelegen San Pedro: het Ibiza van het meer, met clubs en pubs, bier en drugs en heel veel internet-cafés . Alles wat jong, dom en geil is, verblijft er. Niet zo heel lang geleden had ik hier mijn backpack afgedaan, maar nu gruwel ik van het idee.

Het isolement van de verschillende dorpen maakt dat er sprake is van een absurde vorm van vrijwillige, sociale segregatie. Het lievelijke San Marcos blijkt een toevluchtsoord te zijn voor hippies. Het stikt ervan. Ik zie bordjes die zen-yoga en reiki adverteren. En maan-therapie, regressietherapie, finse sauna's, indiase hoofdmassages, astrologie, kabbalah, kristal-therapie, nog vijf soorten yoga, en sessies waarin je je zesde chakra of totemdier (of beide) kan vinden. Al het ziels- en lichaamsgekneip wordt omschreven als 'holistisch': een woord dat tegenwoordig hevig aan erosie onderhevig is en slechts met grote terughoudendheid gebruikt dient te worden. Een westerse peuter jaagt achter een hond aan, op een katoenen luier en een traditionele kralenketting na, is hij naakt.

Ik loop verdwaasd en peinzend in San Marcos rond. Al die zogenaamde individuen, al die unieke geesten, met hun spiritualiteit en innerlijke kracht, kiezen ervoor om tegen elkaar aan te schurken op één vierkante kilometer. Alles is ook 'eco'. Honderden 'wereldverbeteraars' die ervoor kiezen zich te vestigen in een afgelegen negorij, om zich elke dag bevestigd te zien in hun denken door gelijkgestemden. Zo komen waanideeën de wereld in.

Sinds de Maya's rond het Lago Atitlan hun natuurgoden vereerden (en misschien wel eerder) hebben mensen redenen gezien om zich hier te vestigen. In deze woeste omgeving een leven opbouwen is niet eenvoudig en, op het eerste gezicht, geen logische keus. Het adembenemend mooie meer is geheel omsloten door steile bergen en vulkanen en nog altijd slechts bereikbaar door een lange tweebaansweg met eindeloze haarspeldbochten.

Die ochtend is het meer vlak als een spiegel. Vanaf de waterrand schiet het land de hoogte in. Boeren verbouwen hun gewassen onder een hoek van 60 graden. Er is vrijwel geen vlak stukje land te vinden, hooguit in de kleine uitsparingen aan het water waar de Maya-stammen zich oorspronkelijk vestigden. De dorpen dragen nu christelijke namen. De tuk-tuk is populair, want het is geen sinecure om elke dag naar huis te moeten klimmen.

Iemand raadt me Santa Cruz aan. In een dorp als San Marcos, waar iedereen Indiase flodderbroeken met het kruis tot op de knieën draagt, lees ik zijn geestelijke gezondheid af aan zijn Levi's. Ik wacht een klein kwartier op een lift. De polyester schuit ploegt door de golven richting Santa Cruz. We stoppen in Tzununa waar alle lokale vrouwen in hun traditionele paarsrode gewaden uitstappen. De boodschappen zijn bijeengebonden in een even kleurrijke doek die op het hoofd gedragen word. De kapitein van de boot heeft Eminem opstaan.

Onderweg vergapen we ons aan de optrekjes van de ultrarijken, die tegen de heuvels zijn aangebouwd. Soms is de helling zo steil dat de rotswand de achtermuur vormt. Ze doen denken aan een kruising tussen Minas Tirith, de hangende tuinen van Babylon en Barbie's droomhuis. Deze paleizen beslaan meerdere niveaus, beginnend bij een steiger aan de waterrand en dan verder omhoog via met mozaïek versierde plateaus. Het is hier niet mogelijk om alle verblijven onder één dak te vestigen. Het eerste niveau herbergt misschien het zwembad en de bar, daarboven zijn de gastenverblijven of de keuken of het woongedeelte. Maar bovenin na vijf of zes kronkelende stenen trappen, tientallen meters boven het meer, bevindt zich zonder uitzondering het verblijf van de kasteelheer.

De villa's mogen dan verspreid zijn over het meer, dat neemt niet weg dat alles dat rijk en blank is, elkaar net zo goed weet te vinden als de hippies in San Marcos. Men ontmoet elkaar in de sauna, tijdens de pedicure of manicure, in een cocktailbar of bij een vernissage. Dit meer wordt gedeeld door vrouwen die een klein vermogen uitgeven aan professionele ontharing en vrouwen die weigeren hun okselhaar te scheren. Soms is de wereld een farce.

De gemiddelde reiziger in Santa Cruz blijkt inderdaad niet zo stereotype als degene in San Pedro en San Marcos. Er zijn vanzelfsprekend een paar eco-gekken – terwijl elders in de wereld mensen bidden om riolering zodat eindelijk de cholera beteugeld kan worden, vertelt een Amerikaans stel vol trots dat ze een week in een pot hebben gescheten om water te besparen. Maar ze zijn niet overdreven zichtbaar. In mijn hostel verblijven gasten van allerlei pluimage, je kan er een bed op zaal krijgen voor 3 dollar en een kamer met warme douche voor 30 dollar en alles ertussenin.

De tent wordt bestiert door een Brits-Amerikaans stel, maar werd begonnen door een man die zich Sarito noemt. Sarito is nu tachtig en heeft witte haren en dito baard. In het Santa Cruz anno 2010 is hij een beetje een vreemde eend in bijt. Hij is opmerkelijk scherp. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was hij kort in Amsterdam. Ook nu nog lepelt hij zonder moeite straatnamen op. 'Ik was een bewonderaar van jullie architect Dudok. Hoe heet dat plaatsje ook al weer, waar hij al die huizen heeft ontworpen?' 'Hilversum'.

Sarito vertelt over zijn omzwervingen door de wereld. En over zijn tijd als beatnik (ik weet als één van de weinige jonkies wie Ginsberg en Kerouac zijn, dus Sarito vertelt naar hartenlust). Na de beatniks was Sarito een gelukkig getrouwde zakenman in Australië. 'Maar dat liep fout, en toen werd ik een hippie.' Iets in deze zin doet mijn nekharen overeind staan. Ik luister naar Sarito's verhalen over ashrams in India en langzaam verdwijnt mijn bewondering voor de man. Het is een meeloper: van de beats, naar de hippies, naar een geïsoleerde kolonie van boomknuffelaars.

Ik bedenk dat het niet de levensovertuigingen zijn die me soms tegenstaan in mensen, maar het kuddegedrag dat er zo vaak mee gepaard gaat. Hippies, beatniks, katholieken, protestanten, ashrams, communisten, scientology-aanhangers, boeddhisten, krakers, Nazi's, het groepje op het schoolplein: ongeacht de dogma's en doctrines, dankt elke kliek in de geschiedenis haar bestaansrecht aan de angst van mensen om alleen te zijn. We zijn allemaal op zoek naar zingeving, naar een structuur van gelijkdenkenden om ons heen en iemand die ons vertelt hoe deze wereld (en de volgende) in elkaar steekt. De homo sapiens houdt niet van chaos. Ik wens Andrew – zoals Sarito echt heet – een goede nachtrust toe.

In de volgende dagen ontdek ik dat niet alleen de westerlingen er een scherp gedefinieerde visie op de samenleving op nahouden. Een religieuze groepering van lokalen dringt in het weekend gewapend en gemaskerd de bars van San Pedro binnen. Ze sturen de toeristen naar huis en dwingen de uitbaters tot sluiten. San Pedro moet worden heroverd in de naam van de heer.

Zoveel bevlogenheid en energie voor wat in essentie slechts ideeën zijn. Ik kan er met mijn hoofd niet altijd bij. De lokalen verdedigen dan nog hun woonplaats (aan de andere kant: als je lang genoeg teruggaat in de geschiedenis, zijn we allemaal immigranten), maar van de westerlingen krijg ik het idee dat ze de echte samenleving allang gedag hebben gezegd. Ze filosoferen zich naar een betere wereld, maar in de praktijk is het niet meer dan één grote cultus van hedonisme. Goed, er worden af en toe acties georganiseerd waarbij zwerfvuil wordt opgeraapt en waarbij duikers rietstengels in het meer planten om de vervuiling tegen te gaan, en dat is prima. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de lopende band medewerker in Detroit of de boer op Sumatra meer bijdraagt aan de vooruitgang dan de escapisten van Atitlan.

Maar de hamvraag is natuurlijk of ik zelf – nu zo'n 150 dagen op vakantie – niet onderdeel ben van het probleem?

zaterdag 10 april 2010

Pasta

Mijn tandpasta is al een paar dagen op, dus gebruik ik die van haar. Morgen verlaat ze Palenque. Ze neemt haar tandpasta mee naar Guatemala. Ik maak een mentale aantekening om bij de drogist langs te gaan. Mijn bus naar Mexico-stad vertrekt in de avond. Haar wekker gaat al om 5 uur 's ochtends. Ze maakt haar toilet en pakt stilletjes de laatste zaken in, waaronder de tandpasta. Ik word half wakker als ze gedag zegt.

Vier uur later is het tijd voor de ochtendplas. Bij het handen wassen, zie ik mijn tandenborstel naast de wasbak. Op de blauw-witte haren prijkt een klodder roze tandpasta.