woensdag 12 mei 2010

Metropool

De allerlaatste, met enige vertraging. Bedankt voor uw aandacht.

Dat Raimon den Boef Latijns-Amerika studies ging doen na de middelbare school kwam als een verrassing. We begrepen het niet zo goed. Raimon was een man van voetbal, Nederlands cabaret, vaasjes bier in een oude-mannen-kroeg en Quentin Tarantino films. Slim, dat wel, maar niet echt de linkse intellectueel, de globbetrotter, de talenknobbel, de fijnbesnaarde romanticus, de boekenwurm, de idealist, de mariachi, de smulpaap, de salsa-danser, de tropische boom-knuffelaar, de potentiële emigrant, of één van de andere termen die in ons beeld pasten bij een Latijns-Amerikanist.

Latijns-Amerika...We hadden hem er nooit over gehoord. Raimon zou vast economie of bedrijfskunde of misschien rechten gaan studeren. We wisten vrij zeker dat hij geen woord Spaans sprak. Maar stille wateren hebben diepe gronden. Raimon woont nu bijna vier jaar in Mexico-stad en spreekt vloeiend Spaans (en danst niet onaardig salsa). En, zo moet ik concluderen, nu ik reeds een week op zijn bank verblijf: hij heeft het goed bekeken.

Testje: welke woorden komen er in je op, als je Mexico-stad hoort? Denk er even over na. Klaar? Goed, waren het woorden van deze strekking? Vol, smerig, chaotisch, crimineel, betonnen jungle, smog, uitlaatgassen, drugs, armoede, bendes. Wie wil daar nu wonen? Dat Raimon naar Mexico verhuisde, begrepen we uiteindelijk wel. Maar dan toch zeker naar Cancun, Tulum of Acapulco, iets tropisch en paradijselijks, niet de in beton gegoten ellende van Mexico-Stad.

Ik raad iedereen aan eens naar Mexico-Stad te gaan. En ik raad Mexico-stad aan om een goede PR-man of dame in dienst te nemen, want het beeld dat de rest van de wereld heeft van deze waanzinnige metropool strookt niet met de werkelijkheid. Hier komt mijn lijstje steekwoorden na een week Mexico-Stad. Hou je vast. Groen, kosmopolitisch, wereldstad, vriendelijk, cultuur, wetenschap, opwindend, grandeur, gezellig, historisch, adembenemend (figuurlijk, niet door de smog), divers en vrolijk. De stad heeft voor ieder wat wils: gooi London, Parijs, Barcelona, New York en Los Angeles in een blender en je krijgt Mexico-Stad.

We stappen in de metro op station Etiopia , zo geheten omdat keizer Haile Selassie, de leeuw van Juda, ooit in een nabijgelegen hotel verbleef. Het pictogram van het station is dan ook een leeuw. Elke metrostop heeft een eigen pictogram. De aandacht voor dit soort details maakt dat het massatransport in Mexico-stad zo duidelijk en gebruiksvriendelijk is. Verder is de metro snel, schoon, goedkoop en efficiënt. 'En veilig', zegt Raimon. 'Ook in de avond zie je alleen maar normale mensen. Als ik in Nederland na tien uur de metro nam, zaten er alleen nog petjes en moeilijkkijkers.'

Onze bestemming is het Frida Kahlo museum in de wijk Coyoacan. Terwijl we door het 'Blauwe Huis' lopen vertelt Raimon over de seksuele aberraties van Frida en haar minnaar Diego Rivera, wiens beroemde muurschilderingen ik de voorgaande dagen heb gezien; in het presidentieel paleis op het Zocalo-plein, en in het Palacio des Belles Artes, wat misschien wel het mooiste art deco gebouw ter wereld is.

Het is een stereotiep beeld dat mensen in een grote stad ongelukkig zijn. Dolende zielen, ontheemd en verweesd, die iets verloren zijn toen ze wegtrokken van dorp en natuur. En juist in Mexico-stad, daar waar ik het moderne dystopia dacht te gaan aanschouwen, heeft iedereen het zichtbaar naar zijn zin. Geen stuurse blikken naar de grond, maar open gezichten. Een moderne stad, waar consumptie op een voetstuk staat en de cultus van de I-pod regeert, maar die toch warm aanvoelt: het kan dus wel.

Je voelt de dynamiek van deze stad, huis van 20 miljoen. Je voelt dat er dingen mogelijk zijn, dat de stad ergens heen gaat. Dat de eindbestemming misschien ongewis is, maakt niet uit. De dynamiek creëert energie en dat is voldoende. Voor het eerst begrijp ik het sentiment dat Frank Sinatra verwoordde toen hij zong: 'I want to be a part of it. New York. New York.'

Na het Frida Kahlo is het tijd om te bieren op een pleintje in Coyoacan. Precies zoals we een decennium terug dat ook deden. Alleen is de omgeving nu zoveel aangenamer.

woensdag 5 mei 2010

Logeerpartijtje

De wekker gaat, maar hij rinkelt niet voor mij. Het is acht uur en Kate, mijn gastvrouw voor de laatste twee nachten in Mexico-stad moet naar het werk. Ik kan uitslapen. Kate is dertig-nog-wat en doceert ecologisch verantwoorde en duurzame ontwikkeling (of zoiets) aan de universiteit hier. Ze drukt de wekker uit en zoent haar vriend Ricardo. Daar gaan ze een paar minuten mee door. Eigenlijk iets te lang voor onschuldige ochtendzoenen. Ik hoor alles glashelder omdat ik in de kamer ernaast lig en de deur tussen de kamers open staat. Net als ik denk 'als ze maar niet...', klinkt er de eerste kreun. Ik kreun inwendig en vraag me af of ze mijn aanwezigheid zijn vergeten.

Voor een wip op de vroege ochtend maken ze er geen half werk van. Ik ben gedurende een minuut of twintig gedwongen te luisteren naar het liefdesspel. Ik trek de dekens over m'n hoofd en laat mijn gedachten afdwalen. Het is verrassend hoe snel het kreunen, zoenen en het kraken van het bed verwordt tot achtergrondgeluid. Al snel zijn de seksgeluiden niet vervelender dan het geluid van een trein of een autoweg buiten je slaapkamerraam.

Maar het blijkt niet te vermijden dat af en toe een geluid uit de aanpalende kamer mijn mentale isolatie penetreert: Kate die vraagt of ze niet te snel gaat (waaruit ik concludeer dat zij bovenop zit of ligt) en Kate die roept dat ze klaarkomt. Wat opvalt is de minieme hoeveelheid geluid die Ricardo maakt. Nog geen zucht of kreun komt er uit de Mexicaan.

Soms duurt het verontrustend lang voordat een observatie tot een inzicht leidt. Dit keer kwam het inzicht met acht uur vertraging. Na de bescheiden orgie van het Mexicaans-Britse stel val ik weer in slaap. Een uur later ben ik het voorval vergeten en kan ik Ricardo (Kate is inmiddels met bloedspoed naar het werk vertrokken) zonder veel problemen recht in de ogen kijken. Maar als ik later die dag, lezend in in het Chapultepec park, op een seksscène in A Widow for One Year van John Irving stuit, opent het laatje in de grijze massa met het audiobestand 'onschuldige logé moet coïtus aanhoren', zich opnieuw.

We gingen tegelijkertijd naar bed; alle drie aangeschoten. Kate was naar een concert van de Arctic Monkeys in het Azteken-stadion geweest en Ricardo en ik hebben al drinkend op haar gewacht. Terwijl ik al op m'n matje lig, verdwijnen ze door de deuropening. Kate giechelt, Ricardo zwijgt. Als Ricardo de deur dicht doet, zegt Kate: 'Wil je die open laten, want ik ben een beetje claustrofobisch.'

Ik probeer me te herinneren of Ricardo hierop reageerde. Vanzelfsprekend maakte hij geen geluid, maar waarschijnlijk was de verbazing van zijn gezicht af te lezen. Ik heb het begin van een vermoeden. De twee wonen niet samen, maar zijn nu al zo'n jaar een stel. Het is moeilijk voor te stellen dat Ricardo niet wist dat zijn vriendin claustrofobisch is. Misschien is ze niet claustrofobisch, misschien moest de deur open blijven om een andere reden.

Nu speelt alles zich versneld af: Een wekker gaat. In een ruime kamer die zelfs met de grootste fantasie niet claustrofobisch te noemen is, beklimt een Engelse docente haar Mexicaanse minnaar. Deze sputtert tegen en zegt dat ze te laat op haar werk zal komen. Misschien ook omdat hij weet dat ze, dankzij de open kamerdeur, niet echt alleen zijn. Ze weet van geen wijken en de Mexicaan staakt zijn verzet. Hij heeft een kater en katers maken geil. De seks is luid. Het commentaar erbij is luid. Bijna ostentatief luid... In de kamer ernaast kruipt een logé dieper in zijn slaapzak en denkt aan verre landen.

Ik staar over de rand van mijn boek in het luchtledige. Een eekhoorn staart terug. Verdomme! Ik sla het boek dicht, de eekhoorn schiet een boom in. Ze wilde dat ik het hoorde! Ik kan een grijns niet onderdrukken. Ik herinner me plots ook Kate's opmerking toen ze post-seks uit bed stapte om naar de badkamer te gaan: 'Ik ben trouwens zeer gecharmeerd van onze gast.'

Met de ondergaande zon in mijn ogen loop ik door het park naar de metro. Er komt een nieuwe nacht aan en ik deel een appartement met een geflipte exhibitioniste, die me mogelijk wil inlijven voor een menage-a-trois. Zouden ze nog kuisheidsgordels verkopen?

woensdag 21 april 2010

Een beetje luxe

En een nakomertje uit Nicaragua. Nog immer in Mexico-stad. Voorbehouden dat de aswolk verdwenen is, zet ik op 27 april weer voet op Europese bodem. Blijf nog even hangen, want ik heb nog twee verhalen in de planning.

Ik ben geen omgekeerde snob. Dat zal ik uitleggen. Veel backpackers achten hun manier van reizen superieur ten opzichte van het 'standaard' toerisme. De backpacker neemt lokale bussen, in plaats van een touringcar. De backpacker boekt zijn tickets en accommodatie zelf, daar heeft hij geen reisbureau voor nodig. Op het vliegveld staat er niemand met een bordje om de backpacker op te halen en naar de shuttle van het all-in resort te begeleiden. De backpacker navigeert zichzelf naar een budgethotel midden in de stad, terwijl de toerist al aan zijn tweede Pina Colada bij het zwembad zit.

De backpacker is er van overtuigd dat zijn reiservaring waardevoller is. En daar ben ik het mee eens, maar ik ben geen omgekeerde snob. Een omgekeerde snob is iemand die, zelfs als hij het zich kan veroorloven, altijd een houten hutje op het strand zonder ventilator en badkamer verkiest boven de luxe van airconditioning en een eigen WC. Een backpacker zou zijn neus ophalen voor een nacht in het Best Western Managua Airport, waar ik verblijf omdat ik een etmaal moet wachten op de vlucht naar Guatemala-stad.

Maar ik hou van dit soort hotels, op zijn tijd. Net zoals ik graag bij ketens als Starbucks, Subway en zelfs – op zijn tijd – McDonalds kom. De omgekeerde snob zou tegenwerpen dat een Best Western hotelcomplex er overal ter wereld hetzelfde uitziet. Hij zou iets zeggen in de trant van: 'Thuis kun je ook in een Best Western slapen, daarvoor hoef je niet naar Nicaragua. Waar is de authenticiteit, de couleur locale?'

De omgekeerde snob wordt fysiek misselijk van westerse luxe, maar god wat ben ik blij met mijn kamer. Eindelijk heb ik weer een warme douche. De laag vuil van Little Corn Island die zich op mijn voeten heeft verzameld, verdwijnt met water en zeep in het afvoerputje. Voor het eerst in maanden zijn mijn voeten weer helemaal schoon. Er zijn zachte, witte handdoeken en kleine flesjes zeep, shampoo en bodylotion (die natuurlijk in de rugzak verdwijnen).

De spiegel in de badkamer is groter dat menig bed waarin ik heb geslapen. Sinds lange tijd hoef ik niet te bukken om mijn gezicht te zien. Ik scheer mijn gezicht en mijn hoofd en voel me heel schoon. Als ik nog haar had dan zou je het horen piepen als je een pluk tussen je vingers nam. Zo schoon ben ik.

Ik lig op bed, drink water uit een flesje met het hotellabel erop, zap een uur lang langs tweehonderd kanalen en schud langzaam de vermoeidheid van de vliegreis af. Dan trek ik een overhemd aan en verlaat de kamer. De laptop blijft aan om films te downloaden. Ik wil zo veel mogelijk uit het draadloze internet halen.

Het Best Western Managua Airport is een een ommuurd complex met één verdieping. De kamers zijn afzonderlijke gebouwtjes aan weerszijden van corridors met roze-bruine stenen en een doorzichtige kunststof overkapping. Het is buiten, maar voelt als binnen. Er zijn perkjes met tropische planten. De namen staan in het Spaans, Engels en Latijn op de bordjes te lezen.

Op weg naar het restaurant kom ik langs de fitnessruimte, de sauna en het zwembad. Ik neem me voor er de volgende ochtend gebruik van te maken en overweeg een massage. Na het eten ga ik op zoek naar de bar. In dit soort hotels fantaseer ik vaak over een ontmoeting met een oudere dame. Misschien is ze een Amerikaanse carrièrevrouw van begin veertig. Intelligent, succesvol en rijk. Na het werk doet ze vier keer per week aan pilates en power-yoga. Ze heeft geen tijd voor een sociaal leven, afgezien van toevallige ontmoetingen met jongere mannen in de bar van een Best Western als ze op zakenreis is. Het gesprek duurt niet langer dan de tijd die nodig is om twee Bourbon Sour te drinken en eindigt met de vraag 'jouw kamer of de mijne'?

Natuurlijk is er niemand in de bar die aan bovenstaande beschrijving voldoet. Een Amerikaanse man leest een boek en een Guatmalteekse handelsreiziger praat met de Nicaraguaanse barman. Dat was het. Ik drink twee vodka-sprite's en wandel terug naar mijn kamer, die heerlijk koel is. Om elf uur val ik als een blok in slaap.

Als het twaalf uur later tijd is om uit te checken voel ik me als herboren. De lobby staat vol met samsonite-koffers op wieltjes. Ik zie er gek uit met mijn rugzak. Net zo min als de backpackers weigeren zich aan deze gladgestreken luxe over te geven, weigeren deze mensen zich op het avonturierspad te begeven. Ik ben in mijn nopjes. Ik waan me een reiziger tussen werelden, generaties, standen, rangen, klassen en culturen; de ultieme reiziger.

woensdag 14 april 2010

Zoek je niche!

Een nakomertje uit Guatemala. Voor de goede orde: inmiddels ben ik veilig aangekomen in Mexico-Stad waar ik van de gastvrijheid geniet van vriend Raimon.

Voor de normale, weldenkende toerist is het niet eenvoudig een plek langs het Lago Atitlan te vinden die bekoord. Atitlan is een omgeving van natuurlijke en sociale extremen. De reiziger arriveert in het stadje Panajachel, waar niemand blijft, en laat zich met een bootje overzetten naar één van de dorpen rondom het meer. Wegen tussen de dorpen zijn er niet, alleen rotsachtige paden.

Ik verken een rustiek gehucht met de naam San Marcos. Het is er aangenamer dan het nabijgelegen San Pedro: het Ibiza van het meer, met clubs en pubs, bier en drugs en heel veel internet-cafés . Alles wat jong, dom en geil is, verblijft er. Niet zo heel lang geleden had ik hier mijn backpack afgedaan, maar nu gruwel ik van het idee.

Het isolement van de verschillende dorpen maakt dat er sprake is van een absurde vorm van vrijwillige, sociale segregatie. Het lievelijke San Marcos blijkt een toevluchtsoord te zijn voor hippies. Het stikt ervan. Ik zie bordjes die zen-yoga en reiki adverteren. En maan-therapie, regressietherapie, finse sauna's, indiase hoofdmassages, astrologie, kabbalah, kristal-therapie, nog vijf soorten yoga, en sessies waarin je je zesde chakra of totemdier (of beide) kan vinden. Al het ziels- en lichaamsgekneip wordt omschreven als 'holistisch': een woord dat tegenwoordig hevig aan erosie onderhevig is en slechts met grote terughoudendheid gebruikt dient te worden. Een westerse peuter jaagt achter een hond aan, op een katoenen luier en een traditionele kralenketting na, is hij naakt.

Ik loop verdwaasd en peinzend in San Marcos rond. Al die zogenaamde individuen, al die unieke geesten, met hun spiritualiteit en innerlijke kracht, kiezen ervoor om tegen elkaar aan te schurken op één vierkante kilometer. Alles is ook 'eco'. Honderden 'wereldverbeteraars' die ervoor kiezen zich te vestigen in een afgelegen negorij, om zich elke dag bevestigd te zien in hun denken door gelijkgestemden. Zo komen waanideeën de wereld in.

Sinds de Maya's rond het Lago Atitlan hun natuurgoden vereerden (en misschien wel eerder) hebben mensen redenen gezien om zich hier te vestigen. In deze woeste omgeving een leven opbouwen is niet eenvoudig en, op het eerste gezicht, geen logische keus. Het adembenemend mooie meer is geheel omsloten door steile bergen en vulkanen en nog altijd slechts bereikbaar door een lange tweebaansweg met eindeloze haarspeldbochten.

Die ochtend is het meer vlak als een spiegel. Vanaf de waterrand schiet het land de hoogte in. Boeren verbouwen hun gewassen onder een hoek van 60 graden. Er is vrijwel geen vlak stukje land te vinden, hooguit in de kleine uitsparingen aan het water waar de Maya-stammen zich oorspronkelijk vestigden. De dorpen dragen nu christelijke namen. De tuk-tuk is populair, want het is geen sinecure om elke dag naar huis te moeten klimmen.

Iemand raadt me Santa Cruz aan. In een dorp als San Marcos, waar iedereen Indiase flodderbroeken met het kruis tot op de knieën draagt, lees ik zijn geestelijke gezondheid af aan zijn Levi's. Ik wacht een klein kwartier op een lift. De polyester schuit ploegt door de golven richting Santa Cruz. We stoppen in Tzununa waar alle lokale vrouwen in hun traditionele paarsrode gewaden uitstappen. De boodschappen zijn bijeengebonden in een even kleurrijke doek die op het hoofd gedragen word. De kapitein van de boot heeft Eminem opstaan.

Onderweg vergapen we ons aan de optrekjes van de ultrarijken, die tegen de heuvels zijn aangebouwd. Soms is de helling zo steil dat de rotswand de achtermuur vormt. Ze doen denken aan een kruising tussen Minas Tirith, de hangende tuinen van Babylon en Barbie's droomhuis. Deze paleizen beslaan meerdere niveaus, beginnend bij een steiger aan de waterrand en dan verder omhoog via met mozaïek versierde plateaus. Het is hier niet mogelijk om alle verblijven onder één dak te vestigen. Het eerste niveau herbergt misschien het zwembad en de bar, daarboven zijn de gastenverblijven of de keuken of het woongedeelte. Maar bovenin na vijf of zes kronkelende stenen trappen, tientallen meters boven het meer, bevindt zich zonder uitzondering het verblijf van de kasteelheer.

De villa's mogen dan verspreid zijn over het meer, dat neemt niet weg dat alles dat rijk en blank is, elkaar net zo goed weet te vinden als de hippies in San Marcos. Men ontmoet elkaar in de sauna, tijdens de pedicure of manicure, in een cocktailbar of bij een vernissage. Dit meer wordt gedeeld door vrouwen die een klein vermogen uitgeven aan professionele ontharing en vrouwen die weigeren hun okselhaar te scheren. Soms is de wereld een farce.

De gemiddelde reiziger in Santa Cruz blijkt inderdaad niet zo stereotype als degene in San Pedro en San Marcos. Er zijn vanzelfsprekend een paar eco-gekken – terwijl elders in de wereld mensen bidden om riolering zodat eindelijk de cholera beteugeld kan worden, vertelt een Amerikaans stel vol trots dat ze een week in een pot hebben gescheten om water te besparen. Maar ze zijn niet overdreven zichtbaar. In mijn hostel verblijven gasten van allerlei pluimage, je kan er een bed op zaal krijgen voor 3 dollar en een kamer met warme douche voor 30 dollar en alles ertussenin.

De tent wordt bestiert door een Brits-Amerikaans stel, maar werd begonnen door een man die zich Sarito noemt. Sarito is nu tachtig en heeft witte haren en dito baard. In het Santa Cruz anno 2010 is hij een beetje een vreemde eend in bijt. Hij is opmerkelijk scherp. Vlak na de Tweede Wereldoorlog was hij kort in Amsterdam. Ook nu nog lepelt hij zonder moeite straatnamen op. 'Ik was een bewonderaar van jullie architect Dudok. Hoe heet dat plaatsje ook al weer, waar hij al die huizen heeft ontworpen?' 'Hilversum'.

Sarito vertelt over zijn omzwervingen door de wereld. En over zijn tijd als beatnik (ik weet als één van de weinige jonkies wie Ginsberg en Kerouac zijn, dus Sarito vertelt naar hartenlust). Na de beatniks was Sarito een gelukkig getrouwde zakenman in Australië. 'Maar dat liep fout, en toen werd ik een hippie.' Iets in deze zin doet mijn nekharen overeind staan. Ik luister naar Sarito's verhalen over ashrams in India en langzaam verdwijnt mijn bewondering voor de man. Het is een meeloper: van de beats, naar de hippies, naar een geïsoleerde kolonie van boomknuffelaars.

Ik bedenk dat het niet de levensovertuigingen zijn die me soms tegenstaan in mensen, maar het kuddegedrag dat er zo vaak mee gepaard gaat. Hippies, beatniks, katholieken, protestanten, ashrams, communisten, scientology-aanhangers, boeddhisten, krakers, Nazi's, het groepje op het schoolplein: ongeacht de dogma's en doctrines, dankt elke kliek in de geschiedenis haar bestaansrecht aan de angst van mensen om alleen te zijn. We zijn allemaal op zoek naar zingeving, naar een structuur van gelijkdenkenden om ons heen en iemand die ons vertelt hoe deze wereld (en de volgende) in elkaar steekt. De homo sapiens houdt niet van chaos. Ik wens Andrew – zoals Sarito echt heet – een goede nachtrust toe.

In de volgende dagen ontdek ik dat niet alleen de westerlingen er een scherp gedefinieerde visie op de samenleving op nahouden. Een religieuze groepering van lokalen dringt in het weekend gewapend en gemaskerd de bars van San Pedro binnen. Ze sturen de toeristen naar huis en dwingen de uitbaters tot sluiten. San Pedro moet worden heroverd in de naam van de heer.

Zoveel bevlogenheid en energie voor wat in essentie slechts ideeën zijn. Ik kan er met mijn hoofd niet altijd bij. De lokalen verdedigen dan nog hun woonplaats (aan de andere kant: als je lang genoeg teruggaat in de geschiedenis, zijn we allemaal immigranten), maar van de westerlingen krijg ik het idee dat ze de echte samenleving allang gedag hebben gezegd. Ze filosoferen zich naar een betere wereld, maar in de praktijk is het niet meer dan één grote cultus van hedonisme. Goed, er worden af en toe acties georganiseerd waarbij zwerfvuil wordt opgeraapt en waarbij duikers rietstengels in het meer planten om de vervuiling tegen te gaan, en dat is prima. Maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de lopende band medewerker in Detroit of de boer op Sumatra meer bijdraagt aan de vooruitgang dan de escapisten van Atitlan.

Maar de hamvraag is natuurlijk of ik zelf – nu zo'n 150 dagen op vakantie – niet onderdeel ben van het probleem?

zaterdag 10 april 2010

Pasta

Mijn tandpasta is al een paar dagen op, dus gebruik ik die van haar. Morgen verlaat ze Palenque. Ze neemt haar tandpasta mee naar Guatemala. Ik maak een mentale aantekening om bij de drogist langs te gaan. Mijn bus naar Mexico-stad vertrekt in de avond. Haar wekker gaat al om 5 uur 's ochtends. Ze maakt haar toilet en pakt stilletjes de laatste zaken in, waaronder de tandpasta. Ik word half wakker als ze gedag zegt.

Vier uur later is het tijd voor de ochtendplas. Bij het handen wassen, zie ik mijn tandenborstel naast de wasbak. Op de blauw-witte haren prijkt een klodder roze tandpasta.

vrijdag 19 maart 2010

Sjieke dief

Na vijf maanden Midden-Amerika ben ik niet beroofd, bestolen, overvallen, opgelicht, verkracht of vermoord. Zelfs mijn zakken zijn – voor zover ik weet – niet gerold. Ik ben gevrijwaard gebleven van alle criminaliteit waar dit deel van dit wereld – deels onterecht – bekend om staat. Tot vorige week.

Ik verliet de betonnen jungle van Guatemala-stad direct na aankomst op het vliegveld. De taxirit naar Antigua, de vroegere koloniale hoofdstad, duurde korter dan verwacht en zodoende heb ik bij aankomst geen idee waar ik wil verblijven.

Ik laat me afzetten in het Parque Central, dat omgeven is door oude regeringsgebouwen en een kathedraal. In de namiddagzon maak ik het me gemakkelijk op een bankje en haal de Lonely Planet tevoorschijn. Op de achtergrond klatert de fontein, die bestaat uit sculpturen van naakte vrouwen. Ze houden hun handen voor de borsten. Tussen hun vingers door spuit water. Zakenmannen en studenten gebruiken hun laptop (in Guatemala wordt de was nog met de hand gedaan, maar draadloos internet is overal). Schoolkinderen kopen mierzoete versnaperingen. Toeristen maken foto's. Mijn natuurlijke argwaan zakt tot een nulpunt.

Twee mannen van een jaar of vijftig stappen op me af. Ze dragen beiden een blauw overhemd met het logo van een reisbureau. Om hun nek hangt identificatie met foto. Hun grijzende haar is strak naar achteren gekamd. Ze zien er gesoigneerd uit. De vraag: heb ik interesse om morgen Pacaya, een actieve vulkaan te beklimmen. De prijs is twintig dollar. Ik dien warme kleren, water, iets te eten en wat kleingeld mee te nemen, zodat ik een stok kan kopen bij één van de kinderen aan de voet van berg. Dat maakt het klimmen een stuk makkelijker. We hebben een geanimeerd gesprek in het Spaans, maar wanneer ik vastloop schakelen de heren moeiteloos over in het Engels. Ik betaal twintig dollar en krijg een reçu.

De volgende dag sta ik om twee uur op de afgesproken plek. Jullie voelen hem al aankomen: geen bus, geen gesoigneerde welbespraakte gids te zien. Ik loop naar het kantoor van de touroperator en vraag of de excursie van twee uur al vertrokken is. 'Ja, je bent te laat, waarom stond je niet hier om twee uur?' 'Omdat jullie me vertelden dat de tour vanaf café Condessa vertrok!', zeg ik. Ik laat mijn ontvangstbewijs zien. 'Sorry jongen, maar je bent opgelicht.'

Goed het is maar twintig dollar, daar gaan we niet dramatisch over doen. Nauwelijks een stukje waard. Ik haal het aan om wat er daarna gebeurde. De eigenaar belt direct met het hoofd van Iquat, de plaatselijke VVV. Het is een geagiteerd gesprek en ik begrijp dat hij eist dat er eindelijk wat gedaan wordt aan de oplichters. 'Als je morgen langs gaat bij Iquat krijg je je twintig dollar terug', zegt hij nadat hij heeft opgehangen. 'En ik bel nu de chauffeur van de bus op en zeg dat hij omkeert. Dan mag je gratis mee.'

Ook dat is Guatemala.

zaterdag 13 maart 2010

Tabula rasa

Het is lekker om weer onderweg te zijn. En om al m'n bezittingen weer op de rug te dragen geeft een opgeruimd gevoel. Mijn hotelkamer zag er de laatste tijd uit alsof er een bom was ontploft.

Ik kijk ernaar uit om mezelf opnieuw te kunnen uitvinden op een andere plek. Het grootste genot van reizen is los te zijn van alle sociale banden. Daar waar niemand je kent, kun je zijn wie je wilt zijn. Je hebt zo veel of zo weinig verleden als je maar wenst.

Op Little Corn Island bleef ik te lang en werd ik op een dag wakker als een onderdeel van een sociaal netwerk. Mensen dachten me te kennen en ik dacht hen te kennen. Ik had een mening over hen en zij hadden een mening over mij.

Zodra deze eerste beeldvorming heeft plaatsgevonden valt hij slechts met pijn, moeite en tijd aan te passen. Misschien heb je dingen gezegd waar je spijt van hebt, misschien waren er momenten waar je het naliet iets te zeggen. Hoe dan ook: je hebt ankers uitgegooid. Een volgende interactie nuanceert het beeld hooguit. Door nuance op nuance te stapelen, leren homo sapiens elkaar stukje bij beetje kennen.

Maar dat is een inspanning die doorgaans bewaard wordt voor de echte wereld en waar de reizende escapist weinig geduld voor heeft. Het idee om opnieuw te kunnen beginnen in een omgeving vol vreemden maakt me ongeduldig en gretig.

Of ik doe het omgekeerde en vlieg eerst een tijdje onder de radar. Wekenlang met niemand praten is namelijk ook een privilege dat exclusief aan de reiziger toevalt.

vrijdag 5 maart 2010

Eilandkoorts

Krijg toch allemaal de kolere, val voor mijn part allemaal dood!

Eerlijk waar, niemand geeft ene bal om jullie zweterige eilandje. Ja meneer de duikinstucteur, je hoort het goed. Ik ben het zat om elke avond de verhalen over je veroveringen aan te moeten horen. Je bezit de emotionele reikwijdte van een fruitvlieg. In de echte wereld ben je geen stuiver waard, daarom leef je hier. Maar ik zal het nooit in je gezicht zeggen. Want daar is dit incestueuze eiland te klein voor. Mensen die in een vat buskruit leven, kunnen niet met vuur spelen, dus behandelt iedereen elkaar met fluwelen handschoenen en word de spanning elke dag een beetje groter. Dus roddelen we als een stel oude wijven. Om maar een uitlaatklep te hebben. Nieuws en gerucht gaan als een sprintend vuurtje in de rondte. Nou, ik vertel vanaf nu dus mooi niemand meer iets.

En altijd weer die overspannen paringsdans rond dat kampvuur. Ja Patrick, we weten dat je voorleest op het schooltje hier. Je bent grotere kindervriend dan Sinterklaas. Maar dat domme Deense wicht, krijg je toch wel het bed in, dus laat het toneelstuk maar achterwege. Kijk, daar loopt zo'n smerig lokaaltje. Pak hem maar op, aai hem over de bol, praat halfbakken-Creools tegen hem. Hup, op de schoot van de Deense, dat negertje. Hij is om op te vreten met z'n grote bruine ogen. 'Oh, ik wil hem mee naar huis nemen', zegt ze. Goed gedaan jongen, je hebt de eierstokken doen rammelen, ik hoor de verhalen morgenochtend wel weer.

En jou ben ik ook zat, Lili. Van je onvermogen om dit eiland te zien voor wat het is, word ik horendol. Altijd positief en vrolijk, altijd het beste in de mens willen zien; het zijn eigenschappen die geroemd worden, maar er komt een moment dat je hardhandig wakker wordt geschud. Als je wereldbeeld uit elkaar spat, wil je me dan even bellen om te zeggen dat ik toch gelijk had?

Maar jij kan ook de kolere krijgen, Jorden Tiebout. Jij en je pokkehumeur. Op een andere dag was alles van je afgegleden als water van een eend. Onbenoembare frustraties knagen aan je. Ze laten je zelfvertrouwen wegkwijnen en dat compenseer je met arrogantie. Je weet dit al langer, maar hebt er nog altijd geen remedie voor gevonden. Je ergert je de laatste tijd aan je woorden: degene op papier en degene die uit je mond komen. Je hebt moeite mensen te laten luisteren, je maakt ze niet meer aan het lachen. Ze zien je niet meer. Het voelt alsof je vocabulaire krimpt. Je probeert het te forceren, maar dat heeft een averechts effect. Al het kwikzilver is gestold. De magie van eerder, je kunt er niet meer bij. Je bent een stamelende peuter. Je wilt schreeuwen en schoppen en je voelt je verder dan ooit verwijderd van de persoon die je wilt zijn. Je bent bang dat je het niet meer terug zal kunnen vinden. De ratio zegt dat het goed komt (dat kan toch niet anders?), maar het hart is angstig.


En nu dames en heren goedenacht. Deze jongen zegt vaarwel. Hij huilt zich liever in slaap, dan nog meer van jullie gezemel aan toe moeten horen. Geniet nog van het kampvuur. Er is er pas over twee dagen weer één. Wie heeft m'n fles rum gejat? Afblijven, niet van jou.

Ik kom laat uit bed. Te laat om de frisheid van de Caribische ochtend nog te kunnen proeven. Ongeschoren, katerig en met de galsmaak nog in m'n mond loop ik door het dorp; het shirt halfopen en de mondhoeken naar beneden. Langdurig alcoholgebruik maakt me paranoïde. De wereld heeft het slechtste met me voor. M'n zenuwen zijn op. Ik besluit de volgende dag nog te vertrekken.

Een Amerikaanse familie komt me tegemoet. Vader en moeder dragen witte sokken in hun slippers. Zoonlief draagt een lang shirt van synthetische stof van de Chicago Bulls. Geen verheffend beeld. Maar de dochter van zestien staart naar me en als ik haar blik vang, bloost ze en kijkt naar de grond. Ik loop verder met een grijns op je gezicht. Voor wie meisjes van zestien kan laten blozen, is het nog niet te laat. Geluk zit net zo goed in een klein hoekje.

(Dat neemt niet weg dat het de hoogste tijd is dat ik mijn biezen pak.)

donderdag 25 februari 2010

Witte kreeft

William Faulkner zei over Los Angeles 'dat je er kan rotten zonder het te voelen.' In het klein geldt dat ook voor het altijd zonnige Little Corn Island. Het rottingsproces van sommigen wordt bespoedigd door de werkelijk onvoorstelbare hoeveelheden cocaïne die hier verkrijgbaar zijn. De lokale bevolking noemt de drug 'witte kreeft', want 'het komt uit de zee en het is geld waard'.

Dat de coke hier uit de zee komt moet ik misschien even uitleggen. Little Corn ligt op de smokkelroute van Colombia naar de V.S. De Colombianen zijn niet te beroerd om ook dit eiland als afzetmarkt mee te nemen. Maar dat is nog niet de echte witte kreeft. In Little Corn Island vinden de smokkelaars een veilige haven als het water ze te heet onder de boot wordt. 'Als je alle locals opeens in één richting ziet rennen, dan weet je dat er een drugsboot gestrand is', zegt duikinstructeur Adam – zelf enthousiast gebruiker. 'De Colombianen vluchten het oerwoud in en de lokalen halen ondertussen de boot leeg volgens een systeem van pakken wat je pakken kan.' Een klein deel van de buit wordt achtergehouden, de rest verkoopt men terug voor een fractie van de marktwaarde: een koopje voor de Colombianen – die hun coke alsnog in de V.S. kunnen afzetten –, maar een fortuin voor de gemiddelde bewoner van Little Corn Island. En zo is iedereen blij.

Men zegt dat een ieder die hier een mooi huis bezit – dat wil zeggen: een huis dat meer is dan houten planken en een dak van golfplaat –, dat aan drugsgeld te danken heeft. Ik weet niet of het waar is. Het eiland, zo heb ik gemerkt, heeft een talent voor het fabriceren van bakerpraatjes. Maar het staat buiten kijf dat het vinden van een kilo coke in de ogen van veel eilanders een snelweg naar een leven van weelde is.

'Ik heb gisteren mijn buurman ontmoet', vertelt Charlie, de nieuwe manager van Casa Iguana – zelf een recreatief gebruiker. 'Zijn vrouw schudde mijn hand en stelde zich voor als Shirley. Hij schudde mijn hand en zei “ik vond ooit veel coke, maar ik werd gepakt”'. Kennelijk is Charlie's buurman nog zo gefrustreerd over de rijkdom die hem door de vingers is geglipt, dat hij meent zich te moeten voorstellen als 'de man die ooit veel coke vond'.

Daar droomt Dario ook over. Hij is eenentwintig, draagt T-shirts in de kleuren van de Jamaicaanse vlag en is helaas niet zo snugger. 'Heb je de helikopter van de kustwacht gezien vandaag, Jorden!', zegt hij als we in het donker over een bospad teruglopen naar het dorp. 'Je moet opletten man! Een helikopter betekent dat er een drugsboot in de buurt is.'

Dario is ook een tikje lui en is begonnen met dealen om de huur te betalen. 'Kijk dit eens!' Hij haalt een plastic zakje met zo'n twintig bolletjes coke tevoorschijn. 'Het beste spul op het eiland! Zacht, niet bitter. Niet het soort spul waar je van gaat tandenknarsen.' Hij steekt zijn neus in het zakje, snuift de geur op en staat erop dat ik hetzelfde doe. 'Zo hoort echte coke te ruiken, of niet?' Ik heb geen idee hoe echte coke hoort te ruiken, wat mij betreft kan het net zo goed gemalen pepermunt zijn.

Ik wil Dario niet tegen de kroesharen instrijken en zeg dat het goed ruikt. 'Hier, wil je proeven?' Hij haalt een condoom uit zijn zak en snuift een beetje coke op vanaf het puntje van de verpakking. 'Ik heb geen interesse om je handelswaar te kopen Dario', zeg ik. 'Nee, dat weet ik', zegt hij. 'Alleen proeven.' Ik heb dikke lijnen coke zien verdwijnen in de bevallige neusjes van meisjes van vijftig kilo en besluit dat een mespuntje – zelfs als het spul zo puur is als Dario beweert – me niet nadelig zal beïnvloeden. Ik snuif diep en voel de coke dan m'n keel in druipen. 'Inderdaad, niet bitter Dario', zeg ik.

Voordat we afscheid nemen uit Dario zijn frustratie over zijn geringe succes met de toeristes op eiland. 'Ze weten allemaal dat ik een vriendin heb. Ik ben eenentwintig man, ik moet weten wat er te koop is.' Niet voor de eerste keer probeer ik hem uit te leggen dat het een klein eiland is en dat hij het moet uitmaken met Nicole – een mollige Amerikaanse, met wie ik medelijden heb – als hij per se wil rondneuken. 'Je kunt niet alles tegelijk hebben.' Maar dat is precies wat Dario wil.

Ik vertel het hele verhaal aan Zwitserse Lili. We hebben net fantastische kreeft op van acht dollar en drinken rode wijn op een houten veranda die vanaf een klif uitsteekt boven de zee. Aan één oor heeft ze een kralenketting hangen die reikt tot haar schouder en eindigt in een veer. We zijn vrienden en nu maakt ze zich zorgen. 'Als je maar weg blijft van dat spul', zegt ze dreigend. Ik zeg dat ze zich geen zorgen hoeft te maken. En weet ze trouwens dat Adam, haar duikinstucteur, er bepaald niet vies van is?

Ik vertel Lili over een avond in de Happy Hut, een reggaebar. Ik zit om een verweerde houten tafel met een Nieuw-Zeelandse, buiten bereik van het muziekgeweld. Na enige tijd schuift Adam aan. De Nieuw-Zeelandse vraagt of alle geruchten over de coke waar zijn. Ik laat het aan Adam over om die vraag te beantwoorden. Dan staat hij plotseling op en verdwijnt. De Nieuw-Zeelandse leunt naar me toe. 'Hij fluisterde dat ik hem moest volgen', zegt ze verbaasd. Ik maak de vertaalslag: 'Dat betekent waarschijnlijk dat je van zijn coke mag snoepen.' Ze antwoordt dat ze daar wel interesse in heeft en verdwijnt tussen de bananenbomen.

Lili schudt haar hoofd. 'Ken jij nog mensen hier die niet gebruiken?', vraagt ze. 'Het worden er steeds minder', zeg ik. Lili pruilt een beetje. 'Als jij ook begint, dan verlaat ik het eiland. Maar laten we eerlijk zijn: je bent vooral boos op Adam omdat hij je meisje afpakte.' Ik lach en denk even na. 'Nee dat is het niet. Ik was verontwaardigd omdat hij mij niks aanbood. Ik zou toch hebben bedankt, en dat weet hij, maar daarom kun je nog wel zo beleefd zijn om het aan te bieden.'

'Dat is dus het typisch geniepige gedrag van de cokehead', zegt Jimmy uit Essex als ik hem later hetzelfde verhaal vertel. Jimmy is een goede vriend geworden. Het is een slimme jongen voor wie het leven niet eenvoudig begon. 'Ik snoof liever verdunde Tipex, dan dat ik in de schoolboeken zat.' Nu hij vijfendertig is, heeft hij een goedlopend eigen bedrijf in houten vloeren en is hij van al zijn verslavingen af. 'Wat me het meest tegen staat van het spul is dat het mensen tot eikels maakt', zeg ik. 'Ze steken monologen af, praten alleen nog maar over zichzelf en stoppen met luisteren naar anderen.' 'Helemaal waar', zegt Jimmy. 'Dat spul heeft niemand ooit enig goed gedaan.'

Een dag later vragen twee Duitse meisjes van negentien me waar ze coke kunnen kopen. 'Dat spul heeft niemand ooit enig goed gedaan', zeg ik iets te vaderlijk. Het schiet direct in het verkeerde keelgat. 'Dat zeg je omdat we negentien zijn. Ik haat het als mensen dat doen', zegt de kleinste van de twee. 'Nee, dat zou ik ook gezegd hebben als je een man van vijftig was', lieg ik. Het is een kwestie van tijd – weinig tijd – voordat ze een dealer vinden, maar ik wil het ze niet makkelijker maken dan dat het al is.

Ik had ze door kunnen verwijzen naar Dustin, de manager van het hotel waar ik verblijf. Als de bar boven open is, verdwijnen er regelmatig mensen met hem naar achteren. Het hotel richtte zich vroeger op de rijkere toerist, maar ging over de kop. De warme douches werden ontkoppeld, het restaurant ging eruit, er kwam een bar met pooltafels en een manager die zijn inkomen aanvult met handel in illegale middelen. Nu zitten er backpackers in de kamers met eigen badkamer, TV en airconditioning. Hierdoor voelt het een beetje als een luxe kraakpand. Ik betaal er nog geen 7 dollar per nacht voor.

Na deze schets van een Sodom en Gomorra in de Cariben is het tijd voor een paar relativerende opmerkingen. Ondanks de drugs is het eiland mooi, schoon en veilig. De toerist die geen interesse heeft in geestverruimende middelen, merkt niet eens dat iedereen om hem heen vaker high is dan nuchter. En mensen als Dustin en Adam zijn geen junkies. Mijn hotel ervaar ik als goed georganiseerd, gastvrij en vriendelijk. Adam is het hoofd van een duikschool die te boek staat als zeer professioneel.

Nederland is een land van drinkers met een kleine subcultuur rondom marihuana. De buitenwereld denkt misschien dat Amsterdam de drugshoofdstad van Europa is, maar in werkelijkheid is de Nederlander altijd conservatief geweest ten opzichte van hard drugs. In Amerika gebruiken studenten coke zoals wij wiet gebruiken. Je kunt daar geen feestje aflopen zonder dat er een spiegel met lijntjes poeder rond gaat. Echter, vaders en moeders der Lage Landen: de Amerikaanse coke-cultuur krijgt ook bij ons steeds meer voet aan de grond! Jullie oogappeltjes als Lodewijk de rechten-student en Sophie die culturele antropologie doet, zitten niet meer exclusief aan de pils en de rosé in het weekend.

De vraag is of dit een probleem is. Is lijntjes snuiven echt zoveel slechter dan je vol laten lopen met bier of het roken van een joint? Als ik hier om me heen kijk, dan ben ik geneigd te zeggen: nee, dat is het niet. In Engleby van Sebastian Faulks (goed boek, aanrader) kom ik deze zin tegen: “Een alcoholist is iemand die zijn enige vriend zou bestelen, omdat de drank nu eenmaal belangrijker voor hem is. Daar kan ik geen respect voor hebben.” Aldus de pillen slikkende hoofdpersoon. Alcohol is ook een drug en kan net zo destructief zijn. Dat vergeten we soms. Het is maar hoe je ermee omgaat.

Wat me nog het meest dwars zit over de ontluikende coke-cultuur thuis, is de hypocrisie van de nieuwe generatie gebruikers. De jonge coke-snuiver anno 2010 staat er namelijk op dat zijn tonijn 'dolfijn-vriendelijk' gevangen is, dat de derde wereld-boer een eerlijke prijs heeft gekregen voor de koffie en dat zijn bank geen vervuilende industrie financiert, maar dezelfde persoon sluit zijn ogen voor het feit dat hij met zijn coke-afname indirect drugs-kartels en guerrilla-groeperingen in Zuid-Amerika van geld voor wapens voorziet.

En hier had ik willen eindigen. Totdat ik onlangs een lijkbleke Jimmy tegenkwam. Samen met zijn vriendin Vicky had hij zich met de panga laten overzetten naar Big Corn om van de pinautomaat daar gebruik te maken. Ze besloten er een nacht te blijven zodat ze de volgende ochtend nog eens geld konden opnemen, om dan terug te keren naar de idylle van Little Corn. Jimmy en Vicky gebruiken nauwelijks nog drugs, maar werden op het saaie Big Corn overvallen door een 'ach-we-zijn-op-vakantie-gevoel' en installeerden zich in hun hotelkamer met een hoeveelheid van de puurste cocaïne.

Toen de eerste zonnestralen al naar binnen schenen, kreeg Jimmy hartkloppingen, brak hem het zweet uit, verkrampte zijn handen en voelden hij steken in zijn bovenarmen. Toen Vicky een paniekaanval te boven was gekomen, zette ze hem in een taxi. In de kliniek op Big Corn kreeg Jimmy een spuit in zijn achterste en werd de hartaanval op het laatste moment afgewend.

'Ik ben er klaar mee, helemaal klaar', zegt Jimmy en ik geloof hem. 'Mijn lichaam kan dit niet meer aan. In het verleden heb ik er al te veel schade aan toegebracht.' Vicky knikt instemmend en wrijft over zijn rug. 'Ik weet dat veel mensen zonder problemen coke gebruiken, maar wat niemand schijnt te beseffen is dat één lijntje dat verkeerd valt, je je leven kosten. Schrijf dat maar op.'

woensdag 10 februari 2010

Fuik

Lilly uit Geneve blijft. Ze is idolaat van duiken geworden. Na één proefduik besloot ze het traject te gaan volgen dat leidt tot de graad 'meester duiker'. Dat betekent dat ze het eiland op zijn vroegst over twee maanden verlaat.

Jim en Vicky uit Essex blijven. Little Corn Island was de eerste stop van hun vakantie in Nicaragua. Na twee weken in een staat van verwondering en euforie te hebben rondgelopen, kochten ze een noodlijdend hotel. Nu hoeven ze nooit meer weg. De rest van Nicaragua hebben ze niet gezien.

Brendan uit Red Deer, Canada blijft. Hij brandde in drie maanden zijn spaarcenten op, maar heeft nu een baantje als barkeeper bij Casa Iguana (Huize Leguaan). Zijn loon bestaat uit maaltijden, onderdak en een paar magere fooien. Hij klaagt niet, want zo hoeft hij tenminste niet van het eiland af.

Niet iedereen blijft voor onbepaalde tijd, maar iedereen – vrijwel zonder uitzondering – blijft langer dan gepland. Ik ook. In ieder geval tot maart. Dan heb ik zeven weken op dit minuscule eilandje doorgebracht en sta ik waarschijnlijk te trappelen om mijn biezen te pakken. Voorlopig waan ik me echter in de beste benadering van het paradijs dat op aarde te vinden is: Hof van Eden, een paar minuten na de zondeval.

Wat zie je als je hier voet aan wal zet? Waarschijnlijk eerst de witte palmenstranden en het heldere water. Je kijkt op het menu van een restaurant met vier tafels onder afdakjes van palmbladeren en ziet dat je voor acht dollar – zes euro! – een hele kreeft kan krijgen (op dit eiland kun zelfs kreeft op je pizza bestellen, we vreten ons een ongeluk aan kreeft). Je kunt ze ook levend zien als je met een snorkelsetje de zee in loopt. Met enig geluk – maar niet al te veel – zie je ook voedsterhaaien en adelaarsroggen tussen de tropische vissen en het koraal.

De wereld boven water is net zo kleurrijk. De zon schijnt altijd, kinderen verkopen kokosbrood, iedereen groet elkaar. Je gaat langzamer lopen en het vinden van een Eva-voor-een-week om dit gevoel mee te delen, is het enige verlangen dat nog resteert. (Klinkt te mooi om waar te zijn? Klopt, maar de schaduwkanten bewaar ik voor later).

Wat zou je niet zien? Het zou je opvallen dat er geen auto's, motoren of scooters op dit eiland zijn. En je stelt tevreden vast dat er niet te veel toeristen rondlopen. Er gaan twee bootjes – 'panga's' worden ze genoemd – per dag van Big Corn naar Little Corn. In totaal brengen ze zo'n dertig bezoekers mee. Dat betekent dat het eiland doorgaans een populatie van circa tweehonderd toeristen kent. Tweehonderd vreemdelingen op zevenhonderd inwoners is een gezonde verhouding. Zeker als je bedenkt dat er ook eilandjes in de Cariben zijn, waarvan de populatie in één klap verdrievoudigt, telkens wanneer een cruiseschip de haven aandoet.

Deze plek is speciaal. Ik weet niet goed waarom. Het is moeilijk om het precies te duiden. Je hebt het gevoel dat alles in verhouding is. Het straalt af van de mensen en de atmosfeer (over de atmosfeer gesproken: die is hier 's nachts vol met vallende sterren). Wat ik wel weet is dat dit het mooiste Caribische eiland is dat ik ooit heb gezien. En wat ik ook weet is dat iedereen hier dat sentiment deelt.

Op een reis van een half jaar is zeven weken stilstand veel. Er is altijd weer de twijfel: je wilt blijven, maar er zijn nog zoveel plekken die je echt 'moet' zien, als je in dit deel van de wereld bent. Niks moet, er is altijd een volgende keer. De Robinson Crusoë's van Little Corn Island weten dat.

dinsdag 2 februari 2010

Vuur

Mijn voeten zien eruit als een oorlogsgebied. Ze zijn smerig. De grijze laag vuil laat zich met het koude douchewater hier slecht verwijderen. Met een zaklamp onderwerp ik de voeten aan een onderzoek: een landschap van muggenbulten en rode bijtplekken van de zandvlooien. Sommige hebben een korstje van het vele krabben, her en der zie ik zilverachtige kleine littekens.

Niet alle schade is door beestjes veroorzaakt. De nagel van de grote linkerteen was gisteren nog paarsblauw: gestoten tijdens de afdaling van een vulkaan. Nu is hij marmerwit, want de nagel is aan het loslaten. Tijdens het zwemmen voelde ik opeens het zeewater onder de nagel dringen. Over beide voeten lopen roodverbrande strepen, ze volgen het v-patroon van de teenslippers die de huid eronder wit en kwetsbaar hebben gehouden. De kleine teen van de rechtervoet is blauw en gebroken. De boosdoener was een boomwortel tijdens een nachtelijke wandeling over een onverlicht bospad.

Hetzelfde pad moet straks weer bewandeld worden. Terug naar de andere kant van het eiland, terug naar de bewoonde wereld. 'Hopelijk dit keer zonder aangevallen te worden door zwerfhonden', denk ik en laat dan de fixatie op mijn voeten los. Ik zit al te lang nurks en autistisch op een boomstam. In mijn rug raast een kampvuur en zijn de mensen vrolijk. Een meisje dat me naar beneden zag staren zegt: 'Je moet beter voor je voeten zorgen, ze zijn je meest kostbare bezit als reiziger.'

Het geluid van brekende golven. Er steken flessen rum in het zand. We spelen piraat. Echte zeebandieten hielden zich ook schuil op dit eiland. En nog steeds. Drugssmokkelaars op de route van Colombia naar de V.S. vinden hier een veilige haven als de kustwacht ze op de hielen zit. De lokale bevolking van Little Corn Island doet of haar neus bloed en pikt zo een graantje – of grammetje – mee.

Het vuur wordt opgestookt tot een klein inferno. Vonken schieten de lucht in. Er is geen stroom deze avond. In het donker zweven lichtpuntjes. Soms zijn het vuurvliegen, vaker zijn het de sigaretten van degenen die verder van het vuur zitten. Iemand bestudeert het rode pakje sigaretten van een lokaal merk. In het Spaans van de oude wereld zegt hij: 'Kijk eens, ik dacht het al! British-American tobacco! Altijd weer British-American tobacco.' Het ongefundeerde gekanker op globalisering onder rugzakreizigers is een vermoeiend cliché, maar ik heb zojuist besloten me niet op te winden deze avond en laat het gaan.

Een Amerikaanse haalt haar gitaar tevoorschijn. Liefhebbers reageren op het eerste akkoord als katten op de koelkastdeur en snellen toe. Ze speelt eigen werk met tekstregels als: 'He was a black and white boy, from a silent picture time.' Daarna speelt ze meezingers: van The Boxer van Simon & Garfunkel tot Smelly Cat van Phoebe uit de serie Friends. Momenten van piëteit wisselen zich af met uitbundige verbazing over het gezamenlijk volbrengen van een lied. Uit alle windstreken zijn we gekomen, om op dit strand dezelfde liedjes te zingen en iedereen kent de tekst. Ook dat is globalisering.

Er vindt een soort variant op celdeling plaats in de groep. Begonnen als een homogene massa, een kringgesprek, daarna uiteengevallen in een aantal facties van gelijkgestemden en nu de avond nacht is geworden, kijk ik vooral naar een verzameling duo's. Ze zijn op de tast begonnen aan het kronkelend pad dat met veel omwegen moet uitkomen bij twee naakte lichamen. Verleiden is een spelletje verstoppertje waarin iedereen gevonden wil worden.

Ik zie hoe de gitariste in het duister haar kleren uittrekt en met een surfer de zee in loopt. Zij is achtentwintig en virtuoos, hij is twintig en heeft een goed evenwichtsgevoel. Ik vraag me af of hij beseft dat hij haar aandacht aan de omstandigheden en deze plek – ver van de echte wereld – te danken heeft. Ik vraag me af of zij dat beseft. De wind draagt haar lach terug naar het vuur. We zien ze niet meer die avond.

Het is een zachte nacht, gemaakt voor zachte gedachten. Ik sta op, hink eerst een beetje en begin dan aan de wandeling. Het hoofd is vol met donzige dingen; de kater en het cynisme zijn voor morgen. Drugs, alcohol en seks kunnen veel lelijks in mensen naar boven halen, maar ik heb geen onvertogen woord gehoord vanavond. Onze voeten mogen dan vuil en gehavend zijn. Dit is beschaving in de wildernis.

donderdag 28 januari 2010

Wat geschiedde

APPENDIX
De verloren maand: wind en windstilte
door prof. dr. FJ Klein Bralburg van Erven Lieghtligt tot Zemelniet

Dit is een reconstructie van wat in het discours over Rijst, bonen en zeven sloten 'de verloren maand' is gaan heten. Als bijzonder hoogleraar in de Baked Air Literature is het mijn eer om deze reconstructie te mogen schrijven. Uitgeverij HKVDV, sinds jaar en dag de vaste uitgever van het werk Jorden F. Tiebout, vond dat de tiende verjaardag van Rijst, bonen en zeven sloten niet geruisloos voorbij mocht gaan en besloot tot de heruitgave die u nu in handen heeft; tevens de eerste 'druk' die verschijnt op digitaal papier.

Voor wie niet bekend is met de term, zal ik uitleggen wat we verstaan onder 'de verloren maand'. Rijst, bonen en zeven sloten is een verzameling notities, gedachten, korte verhalen en verslagen van Tiebouts reis als jonge man door Midden-Amerika. Het is gedurende deze reis dat hij zijn debuutroman Een grote lul, maar een klein hartje schrijft. Nadat dit boek twintig weken op nummer één in bestseller-lijsten had gestaan, viel het besluit om ook Rijst, bonen en zeven sloten uit te geven, teneinde het hongerige lezerspubliek tevreden te houden. Tiebout werkte ondertussen aan het bekroonde meesterwerk Gluteus Maximus.

Bij aanvang van de reis is Tiebout uiterst productief, maar na kerst 2009 valt hij stil. Pas in februari lijkt de verhalenmachine weer op volle toeren te draaien. Hij schrijft, als altijd, over wat hem op dat moment inspireert en interesseert en blikt niet terug. Wat gebeurde er in die verloren januarimaand in Nicaragua? Tiebout bewaart zelf het stilzwijgen. Sinds zijn vierde echtgenote hem verliet, verblijft hij in een Zen-klooster en schrijft uitsluitend nog haiku's en limericks.

Maandenlang heb ik gezocht naar hints in Tiebouts werk, ik reisde in zijn voetstappen, zag de boekhouding in van hotels en vliegmaatschappijen en zocht naar personen die hem mogelijk hebben gekend. En vond er enkele... Dit is het verhaal van de verloren maand.

Big Corn Island en Little Corn Island werden in 1988 met de grond gelijk gemaakt door orkaan Joan. Toen de Cessna uit Managua met haar viertien passagiers op 9 januari 2010 landde op het vliegveld van Big Corn lag er wederom een storm op de loer. Eén van de passagiers was Jorden F. Tiebout.

De storm ging niet de boeken in als orkaan en het is onduidelijk of het noodweer de classificatie 'tropische storm' kreeg, maar zeker is dat het gedurende vijf dagen slecht toeven was op het eiland. De belangrijkste nederzetting op Big Corn is Brig Bay. De baai, gewoonlijk een spiegel, was veranderd in een kolkende zee. Daken van golfplaat vlogen door de lucht. Golven overspoelden de hoofdweg. Vissers verankerden hun boten op open zee. Wie dat niet deed zag zijn inkomensvoorziening kapot slaan tegen de rotsen.

We weten dat het ook in Tiebouts hoofd stormde die dagen. Familieleden herinneren zich een stuk waarin hij aangeeft moeite te hebben met schrijven. 'De muzen hebben mij verlaten', zou hij hebben neergepend. Bij de eerste publicatie van Rijst, bonen en zeven sloten werd dit stuk niet aangemerkt als onderdeel van het reisverhaal en ging zodoende verloren. Het is aannemelijk dat Tiebout van plan was om Big Corn direct te verlaten om de rust op te zoeken van het idyllische Little Corn Island. Pas na vijf dagen brak de zon door, ging de wind liggen en vond hij een boot die hem kon overzetten. Op deze onbedorven Caribische parel, tijdens de laatste dagen van januari, kwamen de woorden weer los.

De woorden waren eerder gestokt kort na een zeer levendige beschrijving van een kerkdienst op kerstavond op Ometepe; een eiland gevormd door twee vulkanen in het grootste zoetwatermeer ter wereld. De meest pijnlijke omissie in Rijst, bonen en zeven sloten is het ontbreken van een gelijkend stuk over oudejaarsavond. Stilte, geen woord over de festiviteiten, die in Midden-Amerika toch zeer uitbundig zijn.

Het blijkt dat Tiebout tijdens de jaarwisseling nog altijd op Ometepe was, in een slaperig plaatsje genaamd Merida om precies te zijn. Merida is een goede uitvalsbasis om de San Ramon waterval te bezoeken, ooit een heilige plaats voor indianen. We kunnen aannemen dat ook Tiebout de wandeling van drie uur had aanvaard en klauterend over keien de kloof bereikte die eindigt bij een enorme rotswand, waarvan de top door watermist aan het zicht onttrokken is. Voelde hij het ontzag dat ik voelde bij het zien van dit altaar van de natuur?

Ik schreef mensen aan die gedurende die dagen ook in Merida verbleven en kwam in contact met Ian, een joviale Schot, die zich Tiebout goed herinnert: 'Man, hij heeft mijn leven gered die jaarwisseling! Zeker tachtig procent van ons hostel lag op bed lang voordat de klok twaalf uur sloeg. Hippies waren het, allemaal. Ze stonden om zes uur op om hun macrobiotische ontbijt te nuttigen en trokken dan de natuur in. Nieuwjaar was geen uitzondering. Samen met twee Japanse meiden gingen we het dorp in. We dansten op Rock 'n Roll-medleys in een soort schuur tot exact 34 minuten na middernacht. Daarna was het afgelopen. Ik weet nog dat hij die Japanse meiden ervan probeerde te overtuigen dat Rock Around The Clock niet van Elvis was, maar van Bill Haley & The Comets. Hij kon er slecht tegen als mensen dit soort dingen fout hadden. Eerlijk gezegd dacht ik ook dat het een liedje van Elvis was.'

Het is niet verwonderlijk dat Tiebout niets te schrijven had over deze magere jaarwisseling. Tussen de wereldverbeteraars in Merida vond hij weinig dat hem inspireerde, het was het nekschot voor de productie. Begin januari plaatst hij nog wel een bericht waarin een taxirit van Rivas naar Granada beschreven wordt. Het is echter mogelijk dat deze rit eerder en elders heeft plaatsgevonden. Naar alle waarschijnlijk veranderde Tiebout simpelweg de plaatsnamen. In ogenschouw nemend dat het taxi-stukje oud werk was, kunnen we met recht spreken van een maand van windstilte.

Tiebout kwam geblesseerd aan in Granada. Dat weten we dankzij het latere verhaal 'Vuur', dat opent met een beschrijving van zijn gehavende voeten en gezien wordt als het eerste stuk na de verloren maand. Critici suggereren dat de kapotte voeten een metafoor zijn voor de onrust en het onvermogen om te schrijven. Ik sluit me daarbij aan. Tiebout stootte zijn grote teen bij de afdaling van vulkaan Concepcion op Ometepe. In Granada was de teennagel nog blauw, op Little Corn Island zou hij eraf vallen.

Het wonderkind arriveerde alleen in Granada, maar vertrok in gezelschap. In de reservering voor de vlucht naar Big Corn komen we de naam Sally Mayfield tegen. Naar de omstandigheden van de ontmoeting tussen Tiebout en Mayfield kunnen we slechts gissen. Ik stel me graag voor dat hij haar verleidde in een boekwinkel en café gevestigd in een koloniaal pand. Zij drinkt koffie en zit gebogen over de journalistieke verslagen van Ruben Dario. Hij pakt het boek ongevraagd op, bladert er in en zegt 'ik dacht dat Dario een dichter was?'

Rijst, bonen en zeven sloten wekt de indruk dat Tiebout continu in het gezelschap van mooie vrouwen verkeert. Het was het begin van zijn imago als moderne Casanova. Geconfronteerd met dit beeld zou Tiebout later zijn grote voorbeeld Leonard Cohen citeren: 'Mijn reputatie als ladiesman was een lachertje. Een ieder die dat betwijfelt neem ik graag mee naar de tienduizend nachten die ik alleen doorbracht.' Toch is het moeilijk voor te stellen dat de twee reisgenoten veel tijd buiten de slaapkamer doorbrachten tijdens die verregende dagen op Big Corn.

Mayfield volgde de schrijver niet naar Little Corn en vloog – voortijdig? – terug naar Managua. Keek Tiebout, net als ik, hoe men het vee van de startbaan verjoeg zodat de Cessna de ruimte had om het luchtruim te kiezen?

Little Corn is zo'n plek waar verveeld zijn niet vervelend is. Tiebout bracht er twee weken door. Dit keer scheen de zon en zagen de stranden weer wit en het water weer turquoise. We vinden zijn naam terug in de administratie van hotel Sunshine, dat nog immer bestiert wordt door een Texaan genaamd Dustin Jumper. 'Hij noemde me altijd Justin Dumper en vroeg om de haverklap of ik m'n caravan niet miste, omdat ik uit Texas kom. De storm had de hoofdgenerator beschadigd en na een week was men genoodzaakt hem uit te schakelen. Daarna had het eiland nog maar acht uur per dag stroom. Net genoeg om de lichten aan te doen. Er kwam geen water meer uit de douches en de kranen, dus we sjouwden ons een ongeluk met emmers. Veel toeristen verlieten toen het eiland. Jorden bleef. “Let op”, zei hij. “Dit wordt een geweldige week. De eikels gaan, de goede mensen blijven en we zijn allemaal op elkaar aangewezen.”'

'Dit wordt een geweldige week.' In een e-mail aan een goede vriend van 27 januari 2010 komen we deze zin tegen: 'Ik heb al vier dagen niet gedoucht, maar ik heb mijn emmer en het beste nieuws is: de muzen zijn terug om mijn rug te wassen.'

dinsdag 19 januari 2010

Thuis

Met een Utrechtse verken ik het koloniale Granada. Ze is tweeënzestig, maar dat zou je haar niet geven. Ze arriveerde in Nicaragua met een twintig jaar jongere Turkse Koerd. Na twee dagen besloot ze alleen verder te gaan. 'Deze man kan alle vrouwen krijgen die hij wil, maar mij krijgt hij niet.' We zitten wonderbaarlijk op dezelfde golflengte.

Granada is een schoonheid. We gluren door elke openstaande deur, want zelfs achter de meest anonieme façades bevindt zich een spectaculaire koloniale binnentuin. Granada heeft veel dat een lust voor het oog is, maar de mooiste paleisjes zijn aan het zicht onttrokken.

'Heb je ooit heimwee?', vraagt de Utrechtse. 'Heimwee naar Nederland, naar Hilversum? Nee zeker niet. Ik heb me nooit zo Nederlands gevoeld.' Ze knikt begrijpend. 'Ik heb eerder last van “fernweh” wanneer ik te lang thuis ben', besluit ik.

Het is even stil. 'En hoe is het met Antwerpen?', zegt ze plagerig. 'Mis je dat?' De woorden slaan in als bliksem. In een halve seconde heb ik een kleine openbaring, direct gevolgd door een krimpende maag, een zinkend hart en het verlangen om als een wolf naar de maan te huilen. Onmiskenbaar het gevoel van heimwee.

Antwerpen, waar ik – zoals ik de Utrechtse eerder vertelde – graag kom en vrolijk ben. Waar ik me op mijn gemak en gewaardeerd voel; vooral dankzij een jongedame die niet kon beloven dat ze een half jaar op me wacht, maar wel erg haar best doet.

Daar sta je dan, wereldreiziger. Verlangend naar 'thuis' als een elfjarige op schoolkamp. Heimwee is voor losers, dacht je. Totdat je erachter komt dat je al die tijd het verkeerde thuis in gedachte had. Home is where the heart is, zeggen de Engelsen. Godverdomme nou.

Vanuit de diepte

Ik ben er nog. 2010 blijkt tot nog toe niet bijster inspirerend. Ergens tussen kerst en nieuwjaar gingen de muzen op vakantie en sindsdien krijg ik geen letter meer op papier. Dat gebeurt me met enige regelmatig als ik werk aan het boek (dat dit jaar hoogstwaarschijnlijk nog niet bij de Bruna en de AKO zal liggen), maar het blog schreef zichzelf altijd. Nu dus niet.

Waarom kan ik niet schrijven? Daar zijn vijf redenen voor. Om met het meest zwakke excuus te beginnen: in Granada werd ik weer eens verkouden. Tropische koutjes zijn hardnekkig en blijven een paar weken bij je. Met een hoofd vol snot kan ik niet nadenken. (overigens werd ik verkouden, nadat mijn afweersysteem was verzwakt omdat ik een nacht had doorgebracht op het toilet, na het eten van kip die niet helemaal fris was).

Excuus nummer twee: de dingen hier verbazen me niet meer. Als je net van de boot komt is alles nieuw en anders en heb je nog een goed gevoel wat de lezers thuis – jullie – bijzonder en intrigerend zullen vinden. Gewenning maakt dat de impulsen van de omgeving minder helder doorkomen.

Drie: Midden-Amerika is een divers gebied, maar sommige plekken lijken onvermijdelijk toch erg op elkaar. Een nieuw oerwoud is uiteindelijk gewoon weer een oerwoud. Een tropisch eiland is een tropisch eiland en een koloniale stad is een koloniale stad. Je kunt slechts één keer schrijven over deze dingen zonder in herhaling te vallen. En de mensen zijn ook vaak gelijkend. Het wordt lastiger om nieuwe invalshoeken te verzinnen.

Verder: ik ben veel te actief geweest. Een vulkaan beklimmen, mountainbiken, kajakken, vijf uur lopen door de wildernis om een waterval te zien: allemaal mooi, maar ik schrijf alleen als ik geen zak te doen heb. Dus nu heb ik bewust een luie week op Little Corn Island, waar het omslaan van de pagina in m'n strandboek de meest inspannende activiteit is.

Daarnaast heb ik – mijns inziens – de lat steeds een beetje hoger gelegd. In het begin was alles goed genoeg, maar het streven om echt te schrijven en niet slechts te rapporteren werd steeds groter. Een stukje moest altijd beter zijn dan zijn voorganger. Zo schrijf je jezelf naar een writer's block.

Tot slot: ik was niet erg vrolijk de laatste weken. Eens in de zoveel tijd word ik overvallen – onaangekondigd en zonder duidelijke reden – door een kleine depressie. Dan haat ik mezelf en m'n omgeving. Om te schrijven heb je rust in het hoofd nodig. Eenzelfde soort rust die nodig is om eens lekker achterover te leunen met een goed boek, maar sterker.

Maar wanhoop niet, mijn lieve volgers! Ik voel langzaam weer wat komen (en dit keer is het niet de bedorven kip). Het Word-bestand van mijn blog is vervuild met onaffe stukjes. Losse paragrafen als deze:

'Er gaat een veerboot vanaf Ometepe naar Holland', zegt de taxichauffeur. Dat kan niet kloppen, want Ometepe is een eiland in een binnenmeer. Ik vraag hem het te herhalen. Nu versta ik: 'Eén van veerboten naar Ometepe komt uit Holland.' 'Begrepen, interessant.'

Ik hoop dat hij het onderwerp laat vallen, want van autoritten word ik extreem slaperig en dan heb ik geen zin in geouwehoer. Ik denk dat de beweging me herinnert aan de baarmoeder. 'Er staat een Nederlands woord op de boot', vervolgt de chauffeur, terwijl we over de onverharde wegen vol kuilen en keien hobbelen. Hij trapt op de rem om het leven te sparen van een felgroene boomslang die de weg oversteekt. 'Er staat “braccasan” op de boeg', vervolgt hij. 'Braccasan?', herhaal ik. 'Hoe spel je dat?' 'B-R-A-K-Z-A...' 'Brakzand!', roep ik uit. De chauffeur wil weten wat Brakzand betekent. Voor zover ik weet is het een wadden-dwerg, dus ik zeg dat het de naam van een klein eiland voor de kust is. De taxibestuurder knikt enthousiast.


Misschien dat ik er nog een paar oppak, misschien dat ik alles weg gooi en opnieuw begin. Hoe dan ook: zap niet weg.

dinsdag 5 januari 2010

Ken je klassiekers

De taxichauffeur is een grote man met snor. Zijn overhemd hangt half open. Tijdens de eerste helft van de rit van Rivas naar Granada heeft hij Spaanstalige gitaarmuziek opstaan. Als de cd is afgelopen gaat een nieuwe illegale kopie het apparaat in. Deze moderne cowboy met het verweerde gezicht die met zijn twintig jaar oude Mazda over de erbarmelijke Nicaraguaanse wegen jakkert, verkiest dat te doen op de klanken van...ABBA!

De Midden-Amerikaanse muzieksmaak is niet zelden curieus. In restaurants hoor je vaak de power ballads uit de jaren '80, liedjes als Total Eclipse of the Heart van Bonny Tyler. Zeer populair is ook Winds of Change van The Scorpions. Je ziet jongens in een bar met zwarte T-shirts, lang haar en tattoo's waarvan je verwacht dat ze een voorkeur hebben voor zware gitaren en gebrul. Ze zullen hun I-pod tevoorschijn halen en Crowded House opzetten en met gesloten ogen meezingen. 'Hey now, hey now. Don't dream it's over.' Later op de avond zullen ze de gitarist van dienst smeken om Hotel California.

Thuis zijn het heimelijke genoegens geworden, deze klassiekers. Slechts op te zetten als niemand kijkt en de buren het huis uit zijn. En zelfs dan gaat de volumeknop maar een beetje over. Je weet nooit wie er langs loopt. En de volgende dag onder collega's of vrienden bespreek je het nieuwe album van een hip indierock bandje als de Killers of Arcade Fire, of je uit weer eens je treurnis over het vroege verscheiden van Ian Curtis en observeert semi-erudiet dat 'Joy Division is gestorven in het kraambed van de jaren '80'. Nooit zul je toegeven dat je in slaap bent gevallen met California Dreaming op de koptelefoon.

Hier maakt het geen zak uit. Van Joy Division heeft vrijwel niemand ooit gehoord. En dus slingeren we om de gaten in de weg terwijl Bjorn, Benny, Agnetha en Anni-Frid ons toezingen. Jen en Carol kirren van genoegen op de achterbank, zoals alleen Engelse meiden dat kunnen. Ze dansen synchroon met hun bovenlichamen. 'Kom op Jorden, meezingen!' Ik voeg mijn onvervalste bariton bij de twee sopranen: 'Mama Mia, here I go again...'