woensdag 10 februari 2010

Fuik

Lilly uit Geneve blijft. Ze is idolaat van duiken geworden. Na één proefduik besloot ze het traject te gaan volgen dat leidt tot de graad 'meester duiker'. Dat betekent dat ze het eiland op zijn vroegst over twee maanden verlaat.

Jim en Vicky uit Essex blijven. Little Corn Island was de eerste stop van hun vakantie in Nicaragua. Na twee weken in een staat van verwondering en euforie te hebben rondgelopen, kochten ze een noodlijdend hotel. Nu hoeven ze nooit meer weg. De rest van Nicaragua hebben ze niet gezien.

Brendan uit Red Deer, Canada blijft. Hij brandde in drie maanden zijn spaarcenten op, maar heeft nu een baantje als barkeeper bij Casa Iguana (Huize Leguaan). Zijn loon bestaat uit maaltijden, onderdak en een paar magere fooien. Hij klaagt niet, want zo hoeft hij tenminste niet van het eiland af.

Niet iedereen blijft voor onbepaalde tijd, maar iedereen – vrijwel zonder uitzondering – blijft langer dan gepland. Ik ook. In ieder geval tot maart. Dan heb ik zeven weken op dit minuscule eilandje doorgebracht en sta ik waarschijnlijk te trappelen om mijn biezen te pakken. Voorlopig waan ik me echter in de beste benadering van het paradijs dat op aarde te vinden is: Hof van Eden, een paar minuten na de zondeval.

Wat zie je als je hier voet aan wal zet? Waarschijnlijk eerst de witte palmenstranden en het heldere water. Je kijkt op het menu van een restaurant met vier tafels onder afdakjes van palmbladeren en ziet dat je voor acht dollar – zes euro! – een hele kreeft kan krijgen (op dit eiland kun zelfs kreeft op je pizza bestellen, we vreten ons een ongeluk aan kreeft). Je kunt ze ook levend zien als je met een snorkelsetje de zee in loopt. Met enig geluk – maar niet al te veel – zie je ook voedsterhaaien en adelaarsroggen tussen de tropische vissen en het koraal.

De wereld boven water is net zo kleurrijk. De zon schijnt altijd, kinderen verkopen kokosbrood, iedereen groet elkaar. Je gaat langzamer lopen en het vinden van een Eva-voor-een-week om dit gevoel mee te delen, is het enige verlangen dat nog resteert. (Klinkt te mooi om waar te zijn? Klopt, maar de schaduwkanten bewaar ik voor later).

Wat zou je niet zien? Het zou je opvallen dat er geen auto's, motoren of scooters op dit eiland zijn. En je stelt tevreden vast dat er niet te veel toeristen rondlopen. Er gaan twee bootjes – 'panga's' worden ze genoemd – per dag van Big Corn naar Little Corn. In totaal brengen ze zo'n dertig bezoekers mee. Dat betekent dat het eiland doorgaans een populatie van circa tweehonderd toeristen kent. Tweehonderd vreemdelingen op zevenhonderd inwoners is een gezonde verhouding. Zeker als je bedenkt dat er ook eilandjes in de Cariben zijn, waarvan de populatie in één klap verdrievoudigt, telkens wanneer een cruiseschip de haven aandoet.

Deze plek is speciaal. Ik weet niet goed waarom. Het is moeilijk om het precies te duiden. Je hebt het gevoel dat alles in verhouding is. Het straalt af van de mensen en de atmosfeer (over de atmosfeer gesproken: die is hier 's nachts vol met vallende sterren). Wat ik wel weet is dat dit het mooiste Caribische eiland is dat ik ooit heb gezien. En wat ik ook weet is dat iedereen hier dat sentiment deelt.

Op een reis van een half jaar is zeven weken stilstand veel. Er is altijd weer de twijfel: je wilt blijven, maar er zijn nog zoveel plekken die je echt 'moet' zien, als je in dit deel van de wereld bent. Niks moet, er is altijd een volgende keer. De Robinson Crusoë's van Little Corn Island weten dat.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten