maandag 14 april 2014

Compassie

Wanneer ik aankom op Nevis en naar mijn hotel wordt gebracht, zie ik mensen wachten bij een bushalte, praten met bekenden, of met een motorzaag het bos ingaan. Hun bestaan is bewezen, pas nu ben ik in staat tot een vorm van compassie wanneer ik over enige jaren zal lezen dat Nevis half is weggevaagd door een orkaan of een tsunami.” (Tommy Wieringa over het Caribisch eiland Nevis in Ik was nooit in Isfahaan)

Op de dag dat ik voor de tweede keer in mijn leven voet zet op Panamese bodem, verdwijnen aan de andere kant van het land twee jonge Nederlandse vrouwen. In diezelfde week, als ik de broeierige straten van Panama-Stad verken, vermoordt bankier Jan Peter Schmittmann zijn vrouw en dochter in een villa in Laren en pleegt daarna zelfmoord.

Ik kende Schmittmann. Zijn bestaan is bewezen. Ik herinner me een lunch voor zakelijke klanten in Rotterdam waar de bankier sprak over de kredietcrisis. Het was de tijd dat ik freelance-tekst maakte voor zijn bank, ik zat met een notitieboek in de zaal. Na afloop schoot ik Schmittmann aan om hem te herinneren aan een afspraak voor een interview later die middag. We werkten aan een eindejaarsboek en ik moest, uit zijn naam, een voorwoord pennen. Toen ik het erf van het congrescentrum afliep op weg naar het station, stopte naast me de Audi van Schmittmann. Zijn chauffeur reed. Ik werd uitgenodigd plaats te nemen op de achterbank. Op weg naar Amsterdam deden we het interview. Dat verliep vlot – Schmittmann praatte altijd rapper dan een Kalasjnikov schiet – en nog voor Leiden waren we klaar. Daarna viel hij naast me in slaap en begon licht te snurken en keek ik ongemakkelijk uit het raampje.

Nooit had ik kunnen vermoeden dat de licht snurkende man later zijn gezin zou dood maken.

Ik kende hem dus – een klein beetje. Desondanks nam ik kennis van Schmittmanns daad en dood als elk ander nieuwsfeit. Niet anders dan oorlog in Syrië of crisis in Oekraïne. Rationeel begrijp je de ernst van de feiten, maar emotioneel ben je dezelfde als daarvoor. Hooguit inspireert het tot overpeinzingen over het leven en de dood an sich en je eigen leven en dood.

Met een hoofd vol vluchtige sterfelijkheidsgedachten arriveer ik in Boquete. De plek waar negen dagen eerder Kris en Lisanne verdwenen. Ik was al eens in Boquete, bijna vijf jaar terug. Het is een vredig dorp, liefelijk bijna, welvarend ook, met veel gepensioneerde Amerikanen in villa's op groene heuvels, lekker eten en een aangenaam mild klimaat. Een plek van natuurschoon, keurige tuinen en beleefde manieren. Er is hier een jazzfestival in februari en een orchideeën-show in april. Als je me zou vragen wat de minst gevaarlijke plek in Midden-Amerika is, zou ik zeggen Boquete.

Toch verdwenen ze hier. De vrolijke bekkies van Kris en Lisanne kijken me aan vanaf posters bij de supermarkt, in het café, de bibliotheek, de bloemenwinkel... 'Se Busca', zeggen de posters: 'gezocht' (of minder letterlijk vertaald: vermist).

Verdwenen ze in de bossen, tijdens een natuurwandeling, of is er sprake van een misdrijf? Met man en macht, honden en helikopters, worden de bossen uitgekamd, maar ik hoor veel twijfel over het nut. De twee schijnen nog gezien te zijn langs de weg toen ze terugkeerden van het Pianista-pad, na drie uur 's middags. De speurtocht in de bossen lijkt gebaseerd op de aanname dat ze toen nog aan een nieuwe wandeling zijn begonnen. Maar, zo zeggen vele stemmen, niemand begint nog aan een wandeling na drie uur. Ook Lisanne en Kris wisten dat het om zes uur al donker wordt in Panama.

De taxichauffeur in David die ochtend keek bezorgd, toen ik hem vroeg me naar de bus naar Boquete te brengen. Of ik wel weet dat er twee jonge toeristes zijn verdwenen? Uiteraard, weet ik dat. De hele wereld weet het. De taxichauffeur blijkt van het bijgelovige type en heeft een theorie over het lot van Kris en Lisanne. Met ernstige blik en op serieuze toon vertelt hij over de duendes in bossen rondom Boquete. Duendes zijn mythologische wezentjes, een soort bosgeesten of trollen. Volgens de taxichauffeur is er geen twijfel mogelijk: ze zijn ten prooi gevallen aan de duendes. Ik zeg: wie weet, en hoop dat de autoriteiten hun tijd niet verdoen met het jagen op bostrollen.

Een dag na aankomst, als de twee vrouwen tien dagen vermist zijn, begin ik zelf aan een wandeling met mijn geliefde. Een korte tocht, over verharde weg, om er in te komen. Het weer weet niet wat het wil. De zon schijnt, maar een harde wind blaast een dunne stuifregen door de vallei: regenbogenweer. Niet ver van de ingang van het Pianista-pad, nu berucht, staat een jonge man langs de weg. Hij spreekt mensen aan en deelt posters uit. Ik weet wat er op de posters staat. Ik heb ook een bang vermoeden wie de man is. Ik herken een Hollander van mijlen ver en dit is een Hollander. 'De broer!', schiet er door m'n hoofd. De broer van één van de twee, die naar Panama is afgereisd, volgens de nieuwsberichten.

Het is de broer. Een jonge sterke vent, een buitentype. Hij spreekt ons aan. Men zegt dat je in gevallen van grote onzekerheid tussen hoop en vrees leeft, maar in het vriendelijke gezicht zie ik alleen maar hoop. En daadkracht. Hier staat een praktisch mens, een man van actie. De vrees wordt door mijn geliefde en mijzelf vertegenwoordigd. Luttele minuten eerder zeiden we tegen elkaar dat het beter zou zijn als de meiden ontvoerd waren in plaats van verdwaald, want dan bestond er nog een kans dat ze leven; tien dagen op de berg, in het bos, dat overleef je niet. Maar dat sentiment herhalen we maar niet.

We zeggen wel dat we uiteraard onze oren en ogen open houden – bij gebrek aan iets beters om te zeggen. Ik vraag of hij en de familie goed op de hoogte worden gehouden. De broer is positief over de inzet van de autoriteiten, de betrokkenheid van de Panamese president Martinelli, over de ambassade die doet wat ze kan, ook al zijn ze maar drie man sterk en over een Nederlandse politieman, gestationeerd in Bogota, die is overgevlogen om te helpen en als liaison te fungeren tussen de familie en de lokale politie: 'Dat is echt wel een goeie'. De broer is een sympathiek mens, realistisch en niet verbitterd, ook nu niet.

Al snel dreigt het gesprek over te gaan tot koetjes en kalfjes. Graag had ik iets nuttigs of betekenisvols gezegd, en beter nog: gedaan. Maar wat kun je doen? Wat kun je doen als toerist op slippers dat niet gedaan kan worden door de gespecialiseerde zoekteams, de honden, de helikopters, de nationale en lokale politie, de burgerwacht, het leger aan vrijwilligers, de speurende indianen, de media, de ambassade, de president van Panama en de privé-detective die is ingehuurd door de Amerikaanse gemeenschap? En wat kan een broer doen behalve rondlopen met een poster – ook al is de hele wereld al op de hoogte – en de moed erin houden?

Ik druk zijn hand en wens hem ontzettend veel succes. Hij wuift ons na en wenst ons een zeer goede reis, op vrolijke, hartelijke toon, ondanks alles. Ik kan wel janken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten