“Wanneer
ik aankom op Nevis en naar mijn hotel wordt gebracht, zie ik mensen
wachten bij een bushalte, praten met bekenden, of met een motorzaag
het bos ingaan. Hun bestaan is bewezen, pas nu ben ik in staat tot
een vorm van compassie wanneer ik over enige jaren zal lezen dat
Nevis half is weggevaagd door een orkaan of een tsunami.” (Tommy
Wieringa over het Caribisch eiland Nevis in Ik
was nooit in Isfahaan)
Op
de dag dat ik voor de tweede keer in mijn leven voet zet op Panamese
bodem, verdwijnen aan de andere kant van het land twee jonge
Nederlandse vrouwen. In diezelfde week, als ik de broeierige straten
van Panama-Stad verken, vermoordt bankier Jan Peter Schmittmann zijn
vrouw en dochter in een villa in Laren en pleegt daarna zelfmoord.
Ik
kende Schmittmann. Zijn bestaan is bewezen. Ik herinner me een lunch
voor zakelijke klanten in Rotterdam waar de bankier sprak over de
kredietcrisis. Het was de tijd dat ik freelance-tekst maakte voor
zijn bank, ik zat met een notitieboek in de zaal. Na afloop schoot ik
Schmittmann aan om hem te herinneren aan een afspraak voor een
interview later die middag. We werkten aan een eindejaarsboek en ik
moest, uit zijn naam, een voorwoord pennen. Toen ik het erf van het
congrescentrum afliep op weg naar het station, stopte naast me de
Audi van Schmittmann. Zijn chauffeur reed. Ik werd uitgenodigd plaats
te nemen op de achterbank. Op weg naar Amsterdam deden we het
interview. Dat verliep vlot – Schmittmann praatte altijd rapper dan
een Kalasjnikov schiet – en nog voor Leiden waren we klaar. Daarna
viel hij naast me in slaap en begon licht te snurken en keek ik
ongemakkelijk uit het raampje.
Nooit
had ik kunnen vermoeden dat de licht snurkende man later zijn gezin
zou dood maken.
Ik
kende hem dus – een klein beetje. Desondanks nam ik kennis van
Schmittmanns daad en dood als elk ander nieuwsfeit. Niet anders dan
oorlog in Syrië of crisis in Oekraïne. Rationeel begrijp je de ernst
van de feiten, maar emotioneel ben je dezelfde als daarvoor. Hooguit
inspireert het tot overpeinzingen over het leven en de dood an
sich en je eigen leven en dood.
Met
een hoofd vol vluchtige sterfelijkheidsgedachten arriveer ik in
Boquete. De plek waar negen dagen eerder Kris en Lisanne verdwenen.
Ik was al eens in Boquete, bijna vijf jaar terug. Het is een vredig
dorp, liefelijk bijna, welvarend ook, met veel gepensioneerde
Amerikanen in villa's op groene heuvels, lekker eten en een aangenaam
mild klimaat. Een plek van natuurschoon, keurige tuinen en beleefde
manieren. Er is hier een jazzfestival in februari en een orchideeën-show in april. Als je me zou vragen wat de minst
gevaarlijke plek in Midden-Amerika is, zou ik zeggen Boquete.
Toch
verdwenen ze hier. De vrolijke bekkies van Kris en Lisanne kijken me
aan vanaf posters bij de supermarkt, in het café, de bibliotheek, de
bloemenwinkel... 'Se Busca', zeggen de posters: 'gezocht' (of minder
letterlijk vertaald: vermist).
Verdwenen
ze in de bossen, tijdens een natuurwandeling, of is er sprake van een
misdrijf? Met man en macht, honden en helikopters, worden de bossen
uitgekamd, maar ik hoor veel twijfel over het nut. De twee schijnen
nog gezien te zijn langs de weg toen ze terugkeerden van het
Pianista-pad, na drie uur 's middags. De speurtocht in de bossen
lijkt gebaseerd op de aanname dat ze toen nog aan een nieuwe
wandeling zijn begonnen. Maar, zo zeggen vele stemmen, niemand begint
nog aan een wandeling na drie uur. Ook Lisanne en Kris wisten dat het
om zes uur al donker wordt in Panama.
De
taxichauffeur in David die ochtend keek bezorgd, toen ik hem vroeg me
naar de bus naar Boquete te brengen. Of ik wel weet dat er twee jonge
toeristes zijn verdwenen? Uiteraard, weet ik dat. De hele wereld weet
het. De taxichauffeur blijkt van het bijgelovige type en heeft een
theorie over het lot van Kris en Lisanne. Met ernstige blik en op
serieuze toon vertelt hij over de duendes
in bossen rondom Boquete. Duendes zijn mythologische wezentjes, een
soort bosgeesten of trollen. Volgens de taxichauffeur is er geen
twijfel mogelijk: ze zijn ten prooi gevallen aan de duendes.
Ik
zeg: wie weet, en hoop dat de autoriteiten hun tijd niet verdoen met
het jagen op bostrollen.
Een
dag na aankomst, als de twee vrouwen tien dagen vermist zijn, begin
ik zelf aan een wandeling met mijn geliefde. Een korte tocht, over
verharde weg, om er in te komen. Het weer weet niet wat het wil. De
zon schijnt, maar een harde wind blaast een dunne stuifregen door de
vallei: regenbogenweer. Niet ver van de ingang van het Pianista-pad,
nu berucht, staat een jonge man langs de weg. Hij spreekt mensen aan en deelt posters uit. Ik weet wat er op de posters staat. Ik heb ook een
bang vermoeden wie de man is. Ik herken een Hollander van mijlen ver
en dit is een Hollander. 'De broer!', schiet er door m'n hoofd. De
broer van één van de twee, die naar Panama is afgereisd, volgens de
nieuwsberichten.
Het
is de broer. Een jonge sterke vent, een buitentype. Hij spreekt ons
aan. Men zegt dat je in gevallen van grote onzekerheid tussen hoop en
vrees leeft, maar in het vriendelijke gezicht zie ik alleen maar
hoop. En daadkracht. Hier staat een praktisch mens, een man van
actie. De vrees wordt door mijn geliefde en mijzelf vertegenwoordigd.
Luttele minuten eerder zeiden we tegen elkaar dat het beter zou zijn
als de meiden ontvoerd waren in plaats van verdwaald, want dan
bestond er nog een kans dat ze leven; tien dagen op de berg, in
het bos, dat overleef je niet. Maar dat sentiment herhalen we maar
niet.
We
zeggen wel dat we uiteraard onze oren en ogen open houden – bij
gebrek aan iets beters om te zeggen. Ik vraag of hij en de familie
goed op de hoogte worden gehouden. De broer is positief over de inzet
van de autoriteiten, de betrokkenheid van de Panamese president
Martinelli, over de ambassade die doet wat ze kan, ook al zijn ze
maar drie man sterk en over een Nederlandse politieman, gestationeerd
in Bogota, die is overgevlogen om te helpen en als liaison te fungeren
tussen de familie en de lokale politie: 'Dat is echt wel een goeie'.
De broer is een sympathiek mens, realistisch en niet verbitterd, ook
nu niet.
Al snel dreigt het gesprek over te gaan tot koetjes en kalfjes. Graag
had ik iets nuttigs of betekenisvols gezegd, en beter nog: gedaan.
Maar wat kun je doen? Wat kun je doen als toerist op slippers dat
niet gedaan kan worden door de gespecialiseerde zoekteams, de honden,
de helikopters, de nationale en lokale politie, de burgerwacht, het
leger aan vrijwilligers, de speurende indianen, de media, de
ambassade, de president van Panama en de privé-detective die is
ingehuurd door de Amerikaanse gemeenschap? En wat kan een broer doen
behalve rondlopen met een poster – ook al is de hele wereld al op
de hoogte – en de moed erin houden?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten